Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-1965, AX7597, 660/1964

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-1965, AX7597, 660/1964

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 januari 1965
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1965:AX7597
Zaaknummer
660/1964
Relevante informatie
2 LB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het beroepschrift ingediend namens de c.v. X te Z en gericht tegen de uitspraak van de insp. op het namens belanghebbende. ingediende bezwaarschrift tegen de haar opgelegde aanslag inzake loonbelasting over het eerste kwartaal 1964;

Gezien ...

Overwegende dat de insp. bij de bestreden uitspraak heeft gehandhaafd de aanslag, welke is berekend over in voornoemd kwartaal uitbetaalde lonen; dat belanghebbende. van deze uitspraak tijdig is gekomen in beroep, aanvoerende dat die aanslag ten onrechte is opgelegd, terwijl de insp. heeft geconcludeerd tot bevestiging van zijn uitspraak;

Overwegende dat op grond van de inhoud der stukken en het ter zitting verhandelde ten processe tussen partijen als onweersproken is komen vast te staan dat belanghebbende exploiteert een groothandel in vis, voornamelijk gericht op export; dat in dit bedrijf de belangrijkste werkzaamheden bestaan uit het lossen, laden, sorteren en pakken' alsmede het gereedmaken van vis ter verzending; dat deze werkzaamheden gedeeltelijk worden verricht door een kleine kern van bij belanghebbende in dienst zijnde vaste arbeiders, doch voor het grootste deel ook door losse arbeidskrachten en plaats vinden deels in een afzonderlijke bedrijfsruimte en deels in de Rijksvishallen te Z; dat de losse arbeidskrachten in hoofdzaak belast worden met het afwegen en in kisten storten van vis, doch noodgedwongen ook wel assisteren bij het koppen van verse haring, welke bezigheid meer vakkennis vereist; dat bedoelde losse arbeidskrachten worden aangeworven al naar dat daaraan behoefte bestaat i.v.m. de aanvoer ter veiling en geput kunnen worden uit het arsenaal van mensen, die ter veilig rondlopen in hun vrije tijd om wat bij te verdienen en die veelal in andere bedrijven in dienst zijn in continu- arbeid; dat deze aanwerving geschiedt door een bedrijfs-chef van belanghebbende, die tevens aanwijzingen geeft omtrent de te verrichten taak, terwijl zijdens belanghebbende controle wordt uitgeoefend op het aantal gewerkte uren of de omvang der verrichte werkzaamheden en ter voorkoming van diefstal; dat de beloning van bedoelde arbeidskrachten in hoofdzaak geschiedt in stukloon, bijkomstig per uur;

dat de arbeidskrachten vrij gelaten worden hun werkzaamheden te beëindigen wanneer hun dat goeddunkt en alsdan de beloning onmiddellijk wordt uitbetaald; dat over de jaren 1959 tot en met 1963 de aan losse arbeidskrachten uitbetaalde lonen gemiddeld 94% van die, uitbetaald aan het vaste personeel, uitmaakten;


Overwegende dat belanghebbende, van mening zijnde dat de voormelde losse arbeidskrachten hun arbeid niet verrichten in dienstbetrekking, terzake geen loonbel. heeft ingehouden en bezwaar heeft gemaakt tegen de vervolgens door de insp. opgelegde ambtshalve aanslag, welk bezwaar de insp. bij de bestreden uitspraak heeft afgewezen; dat belanghebbende. ter ondersteuning van haar beroep tegen deze uitspraak o.m. heeft doen aanvoeren:

dat een gezagsverhouding tussen haar en de losse arbeidskrachten ontbreekt; dat immers het toezicht blijft beperkt tot het voorkomen van wanordelijkheden, diefstal of schade, zoals in ieder geordend bedrijf nodig is ten aanzien van een ieder die zich in een fabriek of op de terreinen van een bedrijf bevindt, ongeacht of hij ter plaatse werkzaam is; dat de werknemers een toelichting omtrent het te verrichten werk krijgen, hetgeen beperkt blijft tot een aangeven van de te verrichten taak, zonder dat ingegaan wordt op de wijze waarop het werk verricht moet worden; dat deze werkers zich niets laten zeggen en instructies of aanwijzingen ongestraft niet kunnen opvolgen, omdat de gezagsverhouding ontbreekt; dat ook de voor een arbeidsovereenkomst essentiële bepaaldheid van de duur der werkzaamheden ontbreekt, aangezien de arbeidskrachten gaan en komen wanneer dat hun goeddunkt;

Overwegende dat de insp. daartegen o.m. heeft betoogd: enz.

Overwegende dat de insp. ter zitting subsidiair heeft gesteld dat in casu de Besch. loonbel. aangenomen werk toepasselijk is, hetgeen belanghebbende. heeft doen bestrijden met een beroep op de omstandigheid, dat de werkkrachten naar eigen goeddunken hun werkzaamheden al dan niet voor de beëindiging daarvan staken en mitsdien niet op zich nemen enig resultaat tot stand te brengen;

Omtrent het geschil:

Overwegende dat blijkens art. 3, lid 1, LB als werknemer o.m. wordt beschouwd hij, die uit in privaatrechtelijke dienstbetrekking verrichte arbeid loon geniet; dat onder privaatrechtelijke dienstbetrekking hier niet anders kan worden verstaan dan de betrekking waarin de werknemer staat tot de werkgever op grond van een burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst;

Overwegende dat voor de aanwezigheid van een dergelijke overeenkomst voorwaarde is, dat de overeenkomst m.b.t. de te verrichten werkzaamheden een zekere gezagsverhouding in het leven roept;

Overwegende dat tussen partijen vaststaat, dat de onderhavige losse arbeidskrachten in het bedrijf van belanghebbende. werkzaamheden hebben verricht tegen een daarvoor door belanghebbende. met hen overeengekomen en hun uitbetaalde vergoeding, afhankelijk, hetzij van de gewerkte tijd, hetzij van de verrichte werkzaamheden; dat tevens vaststaat, dat zijdens belanghebbende. aan die hulpkrachten met betrekking tot de door deze te verrichten werkzaamheden o.a. ten aanzien van de per kist in te pakken gewichtshoeveelheden vis, de wijze waarop verse haring gekopt moest worden e.d. aanwijzingen moesten worden gegeven en dat deze hulpkrachten aan die aanwijzingen gevolg hadden te geven;

dat weliswaar namens belanghebbende. is betoogd, dat de betreffende krachten zich niets lieten gezeggen en bij aanmerkingen harerzijds het werk verlieten, doch dat zulks - aangenomen dat deze voorstelling van zaken juist is - slechts betekent, dat de werkers zich dan aan het gezag onttrokken door beëindiging der overeenkomst en niet dat, zolang die overeenkomst bestond, bedoeld gezag niet zou bestaan; dat voorts door de vaste werklieden van belanghebbende. toegezien werd op het ordelijk verloop der werkzaamheden en het voorkomen van diefstal door meergenoemde arbeidskrachten; dat zulk een toezicht impliceert dat ingegrepen kon worden bij wanordelijkheden en diefstal, of pogingen daartoe, en een ingrijpen ten aanzien van die werkkrachten alsdan plaats vindt op grond van afgeleid gezag; dat mitsdien dient te worden aangenomen, dat de voor een arbeidsovereenkomst nodige gezagsverhouding tussen belanghebbende. en haar losse arbeidskrachten aanwezig was;

Overwegende dat belanghebbende. nog heeft doen aanvoeren, dat in de onderwerpelijke gevallen een bepaalde tijdsduur m.b.t. de te verrichten werkzaamheden ontbrak, doch dit verweer ter zijde moet worden gesteld; dat immers ′zekere tijd′ in artikel 1637a BW betekent ′enige tijd′ en niet ′bepaalde tijd′;

Overwegende dat de insp. derhalve terecht is uitgegaan van het bestaan van dienstbetrekkingen tussen belanghebbende. en de onderwerpelijke arbeidskrachten;

Overwegende dat voorts, indien al het voorstaande niet juist zou zijn, en een gezagsverhouding niet aanwezig zou zijn, de vraag rijst of de insp. terecht een beroep zou kunnen doen op de toepasselijkheid van de Besch. loonbel. aangenomen werk; dat blijkens art. 1 , lid 1, letter a van genoemde besch.,zoals deze laatstelijk bij besch. van 18 dec. 1962 is gewijzigd, onder uitvoerder in de zin dier besch. wordt verstaan hij, die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep of anders dan in dienstbetrekking, in- aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht; dat mitsdien dient te worden nagegaan of i.c. van aangenomen werk, te verstaan in de zin van art. 1 637b van voornoemd Wetboek, sprake zou kunnen zijn en met name de vraag dient te worden beantwoord of gezegd zou kunnen worden dat de onderwerpelijke arbeidskrachten zich alsdan verbonden hebben tegen een bepaalde prijs een bepaald werk te verrichten;

dat, nu, naar tussen partijen vaststaat, de beloning van de werkzaamheden bestaande in het inpakken van vis, e.d., in hoofdzaak in stukloon geschiedde, voormelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord;

Overwegende dat mitsdien, nu belanghebbende. niet voldeed aan haar m.b.t. de meergenoemde arbeidskrachten door voormeld Besluit opgelegde verplichting tot het inleveren van een loonbel. aangifte, de insp. terecht haar ambtshalve een aanslag heeft opgelegd, zodat, nu niet gebleken is, dat die aanslag te hoog is berekend, de bestreden uitspraak dient te worden bekrachtigd;

Uitspraak doende:

Bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.