Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2074, 13/00111

Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2074, 13/00111

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 maart 2015
Datum publicatie
10 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:2074
Formele relaties
Zaaknummer
13/00111

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel en evenmin van schending van beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de door belanghebbende ingebrachte stukken kan niet worden afgeleid dat de inspecteur bij belanghebbende de indruk heeft gewekt dat hij af zou zien van heffing van douanerechten, nog daargelaten dat het vertrouwensbeginsel niet kan worden aangevoerd tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht. Dit is niet anders indien sprake is van een zogeheten eerste boeking als bedoeld in artikel 221 van het CDW.

Uitspraak

kenmerk 13/00111

12 maart 2015

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/579 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 24 september 2003 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 32.566,20 aan douanerechten. De utb is vastgesteld wegens niet zuivering van het document T1 met nummer [xxx828], afgegeven op 13 november 2002 te [V].

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 september 2003 aan belanghebbende een utb uitgereikt voor een bedrag van € 32.275,02 aan douanerechten. De utb is vastgesteld wegens niet zuivering van het document T1 met nummer [xxx843], afgegeven op 18 november 2002 te [V].

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 19 januari 2012, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 18 januari 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende daartegen

ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, bij het Hof ingekomen op 12 februari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiseres heeft op 13 en 18 november 2002 aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van knoflook. Het kantoor van vertrek was in beide gevallen [V] en het kantoor van bestemming was [G] respectievelijk [R]. Voor het vervoer zijn de onder 1.1 genoemde T1-documenten opgemaakt.

2.2.

Verweerder heeft op 22 en 27 januari 2003 een “Mededeling niet beëindiging regeling douanevervoer T1” aan eiseres gezonden met het verzoek het bewijs te leveren dat de regeling op regelmatige wijze was beëindigd, dan wel, ingeval dat bewijs niet geleverd kon worden, informatie te verschaffen aan de hand waarvan een nasporingsprocedure kon worden ingeleid.

2.3.

Naar aanleiding van de niet-zuivering van de in onder 1.1 genoemde T1-documenten zijn de onder 1.1 vermelde utb’s opgelegd op grond van artikel 203 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW).

2.4.

Tot de stukken van het geding behoort het proces-verbaal van aangifte door [B], werkzaam bij eiseres, opgemaakt op 18 december 2002. In dit proces-verbaal is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“(…) Ik ben administrateur van [X] (…). In deze hoedanigheid ben ik door de eigenaar van het bedrijf bevoegd gemaakt om hier de aangifte te doen, daar ik inzicht heb in de uitleg en gang van zaken voor wat betreft de twee transporten die gebeurd zijn.

Ons bedrijf slaat knoflook op voor derde. Deze knoflook wordt geimporteerd door [A], in persoon van [C], (…). [C] draagt zorg voor verkoop van deze knoflook. Deze knoflook wordt onder douane-verband opgeslagen, dit wil zeggen dat het product niet vrij is van douane-rechten.

De bedoeling is dat de knoflook verkocht wordt aan een exporterende firma met als eindbestemming buiten de Europese Unie. Bij ons wordt alle knoflook met T1 biljet verzonden, voor [A]. Dit T1 biljet geeft aan dat het product nog niet vrij is van douane-rechten.

Via [C] kregen wij te horen dat er een afnemer was voor de knoflook. Deze knoflook zou niet vrij van douane-rechten, dus met Tl biljet verkocht worden aan firma [D] gevestigd (…) te [G].

Hierover is een fax gestuurd naar [C]. Hierin werd aangegeven dat de partij knoflook als eindbestemming Distributiecentrum (…) te [W] in Suriname had.

Hierop werd door onze firma gevraagd naar de gegevens welke nodig waren voor het opmaken van het vervoersdocument. De vragen waren welke bootnaam en welke kantoor uitgang. Hierop kreeg onze firma geen antwoord.

[D] verklaarde dat het schip vertraagd was en dat deze gegevens nog niet verstrekt konden worden. [D] belsoot het dokument op [D] [G] op te maken, daar hij zelf vertelde dat hij een douane entrepot zou hebben. Achteraf bleek uit informatie van de Douane dat dit niet het geval was. (…)

Dit gebeurde toen de vracht ingeladen werd. De transporteur is [E]. (…). Hierop werd door bij aan de chauffeur het T1 document met nummer [xxx828] en het CMR document met nummer NL-[xx282] overhandigd na lading. Voor de ontvangst van de documenten werd door de chauffeur getekend.

Het bovenste exemplaar van het Tl document werd door ons bedrijf ingestuurd naar het douanekantoor Hazeldonk en was 5 dagen geldig, normaal gesproken wordt exemplaar 4 en 5 en 5 extra door ontvanger ingenomen, afgestempeld, afgetekend en opgenomen in hun douane administratie en daarna wordt exemplaar 4 en 5 opgestuurd naar het douanekantoor. Normaal gesproken wordt dit binnen de geledigheid van het document ingestuurd naar de douane. Het document wordt dan gecombineerd met ons document exemplaar 1 en dan volgt de centrale zuivering van deze papieren in Heerlen en zijn er geen problemen. (…)

Op 5 december 2002 heb ik ter controle met de vervoerder [E] gebeld en gevraagd of er de CME documenten doorgefaxed konden worden, hierop ontving ik handgeschreven CRM deze waren niet diegene die ik aan de chauffeur had meegegeven tevens onbrak de vermelding van het T1 document. Ik vond dit verdacht, tevens hoorde ik van [C] dat er op de markt knoflook te koop werd aangeboden voor een prijs ver beneden de verkoopwaarde. Hierop heb ik telefonische navraag op 6 december 2002 in Heerlen gedaan, hieruit bleek dat de T1 documenten niet in hun bezit waren, hierop heb ik contact op maandag 9 december 2002 opgenomen met de transporteur, uit dit gesprek bleek dat de chauffeur het T1 document en het CRM document overhandigd had aan [D] na het ontvangst van de document van mij.

Indien de documenten niet aangezuiverd worden, wordt het aangevende bedrijf [X] aangeslagen door de belasting.

Wij hebben eenzelfde transport op 18 11 2002 gedaan voor [D], hierbij is dezelfde handelswijze toegepast. (…)

De douane Roosendaal is op de hoogte en Fiod [R] is op de hoogte gesteld. (…)”

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort tevens het proces-verbaal van verhoor van [C], werkzaam bij [A] B.V., opgemaakt op 18 december 2012. In dit proces-verbaal van verhoor is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“(…) Ik ben directeur van [A] BV, ik handel in knoflook en ik gebruik hierbij 3 verschillende opslagruimte in Nederland namelijk in [U], [Z] en [FF].

(…) Ik ontmoette [D] voor de eerste keer op 5 november 2002 in [U]. Ik had met hem op dat moment een overeenkomst gemaakt voor een levering van knoflook vanuit [U], deze levering heeft hij contant met mij afgerekent. Hierna volgde nog 3 leveringen op 11 november en twee op 18 november. Ook deze levering betaalde hij contant aan mij. (…)

Op een gegeven moment kreeg ik te horen van een klant uit [T], [F] menheer [L] dat mijn knoflook van het merk [H] verkocht werd onder de vastgestelde prijs. Dit merk wordt alleen door mij verkocht. Ik begreep van [L] dat deze knoflook aan hem was aangeboden door [I] uit [G]. Degene die de knoflook aanbood was [J] (fonetisch). De prijs die gevraagd werd door [K] was 10,75 euro/ per doos.

Ik vond dit vreemd en heb dit gecontroleerd in mijn administratie en kwam tot de ontdekking dat [I] boven een faxblad stond welke ik had ontvangen van [D] import/export. (…) Ik controleerde verder en ik zag dat ik ook een fax had gehad van [M] BV (…) deze was ook afkomstig van [D]. Ik stel deze ter beschikking van het onderzoek.

Later op 12 december 2002, was ik in [N] bij [O] groothandel en ik zag dat hier ook mijn knoflook werd verkocht voor 15 euro per doos, door [O] groothandel werd dit aangekocht door [P] BV. Ik weet dat [P] BV contacten heeft met [F] BV.

Ik hoorde dat mijn knoflook ook reeds verkocht werd in Engeland door [Q]

Ik weet dat de normale verkoopprijs met normale belasting betaling over deze producten 18 tot 21 euro per doos zijn.

Ik combineerde dit alles met de transporten die [D] gedaan heeft, omdat ik via [B] gehoord had de T1 documenten niet afgegeven waren. Ik vroeg aan hem of hij de Tl documenten had, [D] verwees mij naar [EE] te [DD] (…). Ik belde deze onderneming echter deze kende [D] maar hadden geen opdracht tot het verschepen van knoflook tot dit ogenblik gehad en verwees me door naar het bureau in [R] van zijn maatschappij. Later kreeg ik via het bureau van [D] een ingevuld formulier met hierop de gegevens van een vracht welke vervoerd zou zijn. Ik zag dit aan het nummer op header van de fax. (…). Ik weet dat de voor zowel de zendingen vanuit [U] en [Z] geen Tl formulieren zijn geretourneerd door de transporteur[E], deze heeft alle vrachten voor [D] gedaan. (…)”

2.6.

Voorts behoort tot de stukken van het geding het faxbericht van 8 januari 2003 van [A] B.V. aan de Douane Roosendaal en de Fiod [R]. In dit faxbericht staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“(…) 1) New Orders : 2 trucks

I do not have any intention to sell these 2 trucks to [D], because it only made bad guy laughing. As my priory meeting with FIOD in [Z], if your side or FIOD need me to cooperate to keep selling to [D] , you want to follow what did he do and then I just keep selling to him. But you need to agree with us ([B] and me), we are innocent in the case. (…)

(C) Unclear T/1 copy with Douane Stemple:

I asked him must send the original copy in [U] + [Z]. (…) He said This Monday/06.Jan.03. He already sent out this original Copy to [U] (2xT/1) + [Z] (1xT/1) by normal post. (…)

6) Penalty:

For these 4 loadings, please keep us informed when the Penalty is coming how shall we do?

We ask lawyer to hold responsibility to [E] Transport? We ask you to reply to Holland Customs Headquortor to treat this case as special case, without penalty to us?..

or what’s else that we can be safe? (…)”

2.7.

Tot slot behoort tot de stukken van het geding de brief van 23 januari 2003 van de Douane Roosendaal aan eiseres met daarin – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“(…) Op 14 januari 2003 en op 23 januari 2003 zijn door [X] onder nummer [xxx022] respectievelijk onder nummer [xxx051] T1-documenten betrekking hebbende op partijen knoflook opgemaakt. Indien mocht blijken dat de formele aanzuivering van deze twee documenten voor [X] problemen zou geven dan kunt u met mij in contract treden. (…)”

2.1.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan en voegt hieraan het volgende toe.

2.1.3

Tot de stukken van het geding behoort een faxbericht met dagtekening 7 november 2003 van [C] aan de FIOD te [R] waarin – voor zover relevant – als volgt is vermeld:

“For [D] case, before, you allowed me to sell 2 trucks garlic to [D] that I already sold some truck to [D] from [Z] + [U]. This condition we already had meeting together with [B] in [Z] office, after meeting [B] with me made the report to [Z] Police.

But now it seemed that Douane/Hoofddorp not yet finished the case, they already contacted with [AA] BV/[U], Mr. [JJ] serval times. And I heard from [B] that Douane also had this contact too.

Attached next 2 pages from Douane/Hoofddorp/Mw [BB] who wants to see the T/1 proof docu whick [D] presented to me in [Z] and I handed over to you same date. Would you please directely contact Mw. [BB] for this matter and try to make the settlements.”

2.1.4

Tot de stukken van het geding behoort een faxbericht met dagtekening 11 november 2003 van [C] aan [AA] BV waarin – voor zover relevant – als volgt is vermeld:

“Fiod [R]/Mr. [CC] called me yesterday that he already contacted Douane Hoofddorp the key person/Mw [BB].

All the documents including the original T/1 which was handed over by Mr. [D], Mr. [CC] already sent to [G] FIOD.

Mw. [BB] she needs to contact with FIOD in [G], they already handed over the responsibility to [G].”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de utb’s terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of bij het opleggen van de utb’s het recht op verdediging van belanghebbende is geschonden en of de utb’s in strijd met tussen partijen gemaakte afspraken zijn uitgereikt en zo nee, of bij belanghebbende door de inspecteur het gewettigd vertrouwen is gewekt dat dergelijke afspraken zijn gemaakt.

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing