Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:575, 15/00201

Gerechtshof Amsterdam, 16-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:575, 15/00201

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 februari 2016
Datum publicatie
2 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:575
Formele relaties
Zaaknummer
15/00201
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt het Hof dat ten aanzien van de op de inkoopfacturen vermelde auto’s geen sprake is van leveringen aan de BV in de zin van artikel 3 Wet OB. De voorliggende (kunstmatige) constructie komt niet overeen met de economische realiteit, zodat moet worden geconcludeerd dat er tussen partijen een financieringsovereenkomst met administratief dienstbetoon heeft bestaan. Evenmin is sprake van een ABC-levering aan c.q. door de BV. De BV heeft de voorbelasting aldus ten onrechte in aftrek gebracht.

Artikel 3, lid 1, onderdeel a, Wet op de omzetbelasting 1968

Artikel 14 Btw-richtlijn

Uitspraak

Kenmerk 15/00201

16 februari 2016

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

Fiscale eenheid [X1 B.V.] , [X2 B.V.] te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk SGR 12/968 van de rechtbank Den Haag in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het tijdvak 20 januari 2009 tot en met 7 december 2010 met dagtekening 27 mei 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 2.459.923. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag van € 52.331 berekend.

1.2.

Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 december 2011, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 2.387.476 en de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 50.852.

1.3.

Bij uitspraak van 13 februari 2013 heeft de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Bij uitspraak van 31 januari 2014 (BK-13/00306) heeft het Gerechtshof Den Haag het door de belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad). Bij arrest van 10 april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest van de Hoge Raad in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt middels de brief die bij het Hof op 6 juli 2015 is binnengekomen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 2 juni 2015.

2.2.

De inspecteur heeft een nader stuk, met dagtekening 22 december 2015, ingediend, door het Hof op 29 december 2015 ontvangen. Belanghebbende heeft een nader stuk, met dagtekening 7 januari 2016, ingediend, bij het Hof ingekomen op 11 januari 2016.

2.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:

“ 2.1.1. Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit twee besloten vennootschappen waarvan één, [X2 B.V.] (hierna: de BV), een autobedrijf exploiteerde. Belanghebbende heeft in de onderhavige periode (20 januari 2009 tot en met 7 december 2010) in haar aangiften voor de omzetbelasting in aftrek gebracht de omzetbelasting die was vermeld op in de administratie van de BV opgenomen facturen (hierna: de facturen) die waren uitgereikt door [B] (hierna: [B] ). Volgens de omschrijving op de facturen betroffen deze de leveringen van op de facturen omschreven auto’s (hierna: de auto’s) door [B] aan de BV.

2.1.2.

Voorts zijn met betrekking tot de auto’s in de administratie van de BV kopieën facturen aan derden (hierna: de afnemers) opgenomen, waarop bedragen aan omzetbelasting zijn vermeld. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting telkens op aangifte voldaan.

2.1.3.

In het kader van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD is onderzoek gedaan bij onder meer [B] en belanghebbende naar door [B] verrichte transacties met auto's (hierna: het FIOD-onderzoek). Op grond van de uitkomsten van het FIOD-onderzoek, die zijn vastgelegd in diverse (overzichts)processen-verbaal, heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de auto’s niet aan de BV zijn geleverd zodat de facturen geen transacties betreffen die werkelijk hebben plaatsgevonden. Hij heeft tevens het standpunt ingenomen dat de BV wist of had moeten weten dat zij deelnam aan transacties die onderdeel zijn van BTW-fraude zodat belanghebbende ook om die reden geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd waarbij de hiervoor in 2.1.1 bedoelde, door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting is nageheven.”

3.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Proceskosten en griffierecht

8 Beslissing