Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:797, 23-000763-16

Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:797, 23-000763-16

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 maart 2017
Datum publicatie
23 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:797
Formele relaties
Zaaknummer
23-000763-16

Inhoudsindicatie

Niet voldoen aan wettelijke plicht als getuige een verklaring af te leggen (art. 192 Sr). De verdachte, die onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van de moord op Thomas van der Bijl, heeft op 9 april 2015 in het Passage-proces geweigerd om als getuige vragen te beantwoorden en heeft zich zonder nadere toelichting beroepen op een verschoningsrecht. Het hof wijst het verzoek om de zaak o.g.v. art. 62b RO naar een ander gerechtshof te verwijzen af. Het hof legt voor het slagen van het beroep op een verschoningsrecht a.b.i. art. 219 Sv als maatstaf aan dat aannemelijk is geworden dat de getuige zichzelf, een familielid, een echtgenoot of een geregistreerd partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling blootstelt. In het geval dat een getuige – zoals hier – wordt gehoord over een feit waarvoor hij zelf al is afgestraft, komt hem in beginsel geen algemeen beroep op een verschoningsrecht toe. Nu de verdachte bij het met deze zaak samenhangende arrest dat is gepubliceerd als ECLI:NL:GHAMS:2017:796 tot een gevangenisstraf van 5 weken is veroordeeld, wordt in deze zaak niet nog eens een straf op gelegd (art. 9a Sr

Uitspraak

parketnummer: 23-000763-16

datum uitspraak: 20 maart 2017

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer

15/710248-15 tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,

adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van

7 september 2016, 6 februari 2017, 6 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 9 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, terwijl hij wettelijk als getuige was opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij alszodanig had te vervullen, immers heeft hij, verdachte, op die terechtzitting geweigerd antwoord te geven op (aan) hem gestelde vragen en/of zich (daarbij) ten onrechte beroepen op een /zijn verschoningsrecht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 16 november 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3445) veroordeeld voor het medeplegen van moord op de Amsterdamse caféhouder Thomas van der Bijl (hierna: Van der Bijl), gepleegd op 20 april 2006. Deze veroordeling is met het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ3137) onherroepelijk geworden.

Zoals van algemene bekendheid is, dienen bij het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep sedert enige tijd de strafzaken die gezamenlijk plegen te worden aangeduid als het ‘Passage-proces’. Daarbij worden zes personen – net als eerder de verdachte – beschuldigd van betrokkenheid bij de moord op Van der Bijl. Deze personen betreffen [verdachte 2] , Fred Ros (hierna: Ros), [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] . De verdachte is in het Passage-proces op 14 mei 2014 voor de zitting van het gerechtshof Amsterdam in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) als getuige verschenen. Daar heeft hij op de door de wet voorgeschreven wijze de belofte afgelegd dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zou verklaren. Vervolgens heeft hij, anders dan op vragen naar zijn personalia en een enkele vraag omtrent zijn persoonlijke situatie, op geen enkele vraag antwoord willen geven, omdat hij, zo deelde hij mede, van mening was dat hem een beroep op een verschoningsrecht toekwam. Op vordering van de advocaat-generaal heeft het hof hierop bevolen dat de verdachte voor ten hoogste dertig dagen in gijzeling werd genomen en dat hij op 2 juni 2014 wederom aan het hof diende te worden voorgeleid. Op laatstgenoemde datum is de verdachte in het JCS opnieuw als getuige voor het hof verschenen. Daar heeft hij op de door de wet voorgeschreven wijze opnieuw de belofte afgelegd dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zou verklaren. Wederom heeft hij te kennen gegeven zich ten aanzien van alle vragen te beroepen op zijn verschoningsrecht. Vervolgens is hij door het hof uit de gijzeling ontslagen, omdat er geen enkele aanwijzing was dat door de toepassing van die gijzeling de medewerking van de verdachte als getuige aan het verhoor kon worden afgedwongen. Op geen van beide data heeft de verdachte willen toelichten waarom hij van mening was dat hem een beroep een verschoningsrecht toekwam.

Van algemene bekendheid is voorts dat Willem Holleeder (hierna: Holleeder) op 13 december 2014 in het onderzoek ‘ [naam 1] ’ is aangehouden als verdachte van betrokkenheid bij (onder andere) de moord op Van der Bijl en dat bij de rechtbank Amsterdam tegen hem nu een strafzaak aanhangig is.

De officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland heeft hierna tegen de verdachte strafvervolging ingesteld en hem, kort gezegd, verweten dat hij op 14 mei en 2 juni 2014 niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting die de verdachte als getuige had te vervullen als bedoeld in artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze beschuldigingen staan centraal in het heden door het hof onder parketnummer 23-001760-15 gewezen arrest (ECLI:NL:GHAMS:2017:796).

Op 9 april 2015 is de verdachte opnieuw op de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam in het JCS verschenen om in het Passage-proces als getuige een verklaring af te leggen in de zaken tegen de verdachten [verdachte 2] , Ros, [verdachte 3] , [verdachte 5] en [verdachte 6] voornoemd. Daar heeft hij op door de wet voorgeschreven wijze de belofte afgelegd dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zou verklaren. Vervolgens heeft hij, anders dan op vragen naar zijn personalia, op geen enkele vraag antwoord willen geven, opnieuw omdat hij, zo deelde hij mede, van mening was dat hem een beroep op een verschoningsrecht toekwam. Hij heeft ook toen niet willen toelichten waarom hij van mening was dat hem een beroep een verschoningsrecht toekwam.

Bij dagvaarding van 5 januari 2016 heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland tegen de verdachte strafvervolging ingesteld en hem, kort gezegd, verweten dat hij op 9 april 2015 niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting die de verdachte als getuige had te vervullen als bedoeld in artikel 192 Sr. In de voorliggende zaak staat deze laatste beschuldiging centraal.

Verzoek tot verwijzing naar ander gerechtshof

Vonnis waarvan beroep

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bewijsoverwegingen

Bewezenverklaring

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Strafbaarheid van de verdachte

Geen straf of maatregel

BESLISSING

Bewijsmiddelen

Nadere bewijsoverweging