Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2281, 19/00238 tot en met 19/00251

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2281, 19/00238 tot en met 19/00251

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 juli 2021
Datum publicatie
11 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2281
Formele relaties
Zaaknummer
19/00238 tot en met 19/00251
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Ambtshalve toetsing ontvankelijkheid hoger beroep wegens overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Kenmerken 19/00238 tot en met 19/00251

13 juli 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 27 december 2018 in de zaken met kenmerken HAA 18/449, HAA 18/864 tot en met HAA 18/868 en HAA 18/931 tot en met HAA 18/938 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Apeldoorn, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Zaak 19/00245 (HAA 18/932)

1.1.

De inspecteur heeft een vooraankondiging (eindigend op V.6.90001) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 20 oktober 2016.

Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00239 (HAA 18/864)

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.6.90001) MRB opgelegd over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 20 oktober 2016 ten bedrage van € 110, alsmede bij beschikking een boete van € 110.

1.2.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2017 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00244 (HAA 18/931)

1.3.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer HSBAAG [2016.1] ) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 oktober 2016 tot en met 20 januari 2017. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00238 (HAA 18/449)

1.4.1

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.6.90002) motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd over het tijdvak 21 oktober 2016 tot en met 20 januari 2017 ten bedrage van € 87.

1.4.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2017 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen op 29 januari 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00246 (HAA 18/933)

1.5.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer HSBAAG [2017.1] ) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 januari 2017 tot en met 20 april 2017. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00241 (HAA 18/866)

1.6.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.7.90001) MRB opgelegd over het tijdvak 21 januari 2017 tot en met 19 april 2017 ten bedrage van € 85.

1.6.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2017 de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00240 (HAA 18/865)

1.7.1.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer eindigend op M.7) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 april 2017 tot en met 20 juli 2017.

1.7.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2017 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00247 (HAA 18/934)

1.8.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer HSBAAG [2017.2] ) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 juli 2017 tot en met 20 oktober 2017. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00242 (HAA 18/867)

1.9.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.7.90002) MRB opgelegd over het tijdvak 3 juli 2017 tot en met 20 juli 2017 ten bedrage van € 18, alsmede een boete van € 50.

1.9.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2018 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00248 (HAA 18/935)

1.10.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer HSBAAG [2017.3] ) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00249 (HAA 18/936)

1.11.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer eindigend op M.7.2) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00250 (HAA 18/937)

1.12.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag (aanslagnummer eindigend op Y.7) MRB opgelegd over het tijdvak 21 oktober 2017 tot en met 20 januari 2018. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00243 (HAA 18/868)

1.13.1.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer eindigend op M.8) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 januari 2018 tot en met 20 april 2018.

1.13.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2018 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Zaak 19/00251 (HAA 18/938)

1.14.

De inspecteur heeft een rekening (rekeningnummer HSBAAG [2018.1] ) MRB naar belanghebbende gezonden voor het tijdvak 21 januari 2018 tot en met 20 april 2018. Belanghebbende heeft daartegen op 2 maart 2018 beroep ingesteld.

Alle zaken

1.15.

De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak in de beroepen van belanghebbende in de zaken 19/00238 (HAA 18/449), 19/00242 (HAA 18/867) en 19/00243 (HAA 18/868) ongegrond verklaard. De beroepen van belanghebbende in de overige zaken heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.

1.16.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door het Hof ontvangen op 5 maart 2019 en is aangevuld bij brief van 28 maart 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.17.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 september 2020 verzocht om uitstel van de in eerste instantie op 20 oktober 2020 geplande zitting van het Hof. Naar aanleiding van dit verzoek is de zitting verdaagd naar 5 januari 2021. Op 15 december 2020 en op 16 juni 2021 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. In het eerste nadere stuk heeft zij wederom verzocht om uitstel van de zitting, vanwege haar aanhoudende ziekte, haar leeftijd en de wens vanwege de Coronapandemie uit voorzorg geen gebruik te maken van het openbaar vervoer. Naar aanleiding van dit verzoek is de zitting verdaagd naar 29 juni 2021. In het tweede nadere stuk heeft belanghebbende kenbaar gemaakt niet naar de zitting te komen en de voorkeur te geven aan een schriftelijke behandeling van de zaak.

1.18.

Vervolgens heeft ook de inspecteur het Hof medegedeeld niet op de op 29 juni 2021 geplande zitting te zullen verschijnen. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Overwegingen

2.1.

Het Hof ziet aanleiding ambtshalve te beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk is.

2.2.

De uitspraak van de rechtbank is aan belanghebbende bekendgemaakt door haar bij aangetekende brief van 2 januari 2019 een afschrift daarvan toe te zenden. Dit brengt mee dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is aangevangen op 3 januari 2019 en is geëindigd zes weken later, op 13 februari 2019 (artikel 6:7, artikel 6:8, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb). De termijn is niet later aangevangen en/of geëindigd doordat de griffier van de rechtbank bij gewone brief van 22 januari 2019 het afschrift van de uitspraak opnieuw aan belanghebbende heeft toegezonden, nadat hij op die datum de brief van 2 januari 2019 als onbestelbaar retour had ontvangen. Niet gebleken is namelijk dat de retourontvangst aan een onjuiste adressering was te wijten.

2.3.

Het hogerberoepschrift van belanghebbende, met dagtekening 1 maart 2019, heeft het Hof op 5 maart 2019 ontvangen. Dit is na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Uit het hogerberoepschrift maakt het Hof op dat belanghebbende zich van de termijnoverschrijding bewust is. Het vangt namelijk aan met “Ondergetekende (…) ga in hoger beroep op grond van artikel 6:11 Awb verschoonbaarheid van de termijn overschrijding bij indienen beroepschrift tegen uitspraak d.d. 27 december 2018 van Rechtbank Noord-Holland te Haarlem (…).

2.4.

De vraag is of de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep inderdaad verschoonbaar was, oftewel of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Dan blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege. In dit geval bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juiste bekendmaking van de uitspraak door de rechtbank (door toezending naar het juiste adres) met daarbij een adequate rechtsmiddelverwijzing. Daarom zou verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gelegen moeten zijn in de aanwezigheid van overmacht of een situatie die overmacht benadert (vergelijk Hoge Raad 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4733).

2.5.

In de van belanghebbende afkomstige stukken stelt zij dat de overschrijding van de termijn het gevolg is van slachtofferschap van huiselijk geweld, vernietigingen, diefstallen, verdwijning van dossiers, gijzeling, een opname in het Oranje Huis en ziekte (PTSS). Belanghebbende heeft voorts een ondertekende verklaring overgelegd van een huisarts, mede namens een psycholoog. Het betreft een summiere verklaring waarin slechts is vermeld dat belanghebbende onder behandeling is voor PTSS en van 1 november 2018 tot 4 januari 2019 is opgenomen geweest in het Oranje Huis in Alkmaar en Amsterdam.

2.6.

Op zich kan een termijnoverschrijding – onder omstandigheden – verschoonbaar zijn bij het lijden onder (huiselijk) geweld en/of psychische problemen (vergelijk Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 april 2001, ECLI:NL:RVS:2000:AM2329, en Hoge Raad 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD6057). In dit geval acht het Hof echter de aangevoerde omstandigheden en het verband tussen die omstandigheden en het te laat indienen van het hogerberoepschrift onvoldoende geconcretiseerd om aldus te oordelen. Daarbij is van belang dat belanghebbende niet heeft gesteld dat zij te laat van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte is geraakt. Daarom gaat het Hof ervan uit dat zij tijdig met de uitspraak van de rechtbank bekend was. Vervolgens ziet het Hof niet voldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat belanghebbende begin februari 2019 in zodanige omstandigheden verkeerde, dat toen redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd (tijdig) het beroepschrift in te dienen, al was het maar zonder vermelding van de gronden. Het indienen van een dergelijk (pro forma) beroepschrift kan immers ook zonder te beschikken over de eigen administratie of dossiers. Verder is het van belang dat de opname van belanghebbende in het Oranje Huis twee of drie dagen na het begin van de termijn voor het instellen van hoger beroep geëindigd, zodat deze opname op zich geen belemmering vormde voor het tijdig indienen van het hogerberoepschrift. En overigens heeft belanghebbende zelf ervoor gekozen niet naar de zitting van het Hof te komen, zodat zij zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen ter zitting een toelichting te geven op de omstandigheden die in de weg zouden hebben gestaan aan het tijdig indienen van het hogerberoepschrift.

2.7.

Met het voorgaande is geenszins bedoeld in twijfel te trekken dat belanghebbende een moeilijke periode heeft doorgemaakt en mogelijk nog altijd doormaakt. Het gaat erom dat het Hof in hetgeen belanghebbende voor de door haarzelf al geconstateerde termijnoverschrijding heeft aangevoerd, onvoldoende grondslag ziet om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen.

Slotsom

2.8.

De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk is.

3 Kosten

Het Hof acht geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

4 Beslissing