Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3596, 19/01652

Gerechtshof Amsterdam, 12-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3596, 19/01652

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 oktober 2021
Datum publicatie
24 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3596
Formele relaties
Zaaknummer
19/01652
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

SPF. Art. 2.14a lid 7, van de Wet IB 2001 is niet van toepassing. De inspecteur heeft terecht het bedrag van € 135.000 gerekend tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Uitspraak

kenmerk 19/01652

12 oktober 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

de erven van [naam 1] , te Haarlem, belanghebbenden,

(gemachtigde: mr. [naam 2] ),

tegen de uitspraak van 10 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3162 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), in het geding tussen

de inspecteur

en

belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan [naam 1] voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.693 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.281.

1.2.

Belanghebbenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 juni 2018, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank het volgende beslist (in die uitspraak zijn belanghebbenden aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag naar € 22.574, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eisers te vergoeden.

1.4.

Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is op 22 november 2019 bij de griffie van het Hof ingekomen.

1.5.

Van de zijde van belanghebbenden is op 16 december 2019 een incidenteel hoger beroep ontvangen.

1.6.

Bij brief van 17 december 2019 heeft de inspecteur zijn hoger beroep gemotiveerd.

1.7.

Van de inspecteur is op 4 februari 2020 een zienswijze inzake het door belanghebbenden ingestelde incidenteel hoger beroep bij het Hof ingekomen.

1.8.

Van de zijde van belanghebbenden is op 14 februari 2020 een verweerschrift tegen het hoger beroep van de inspecteur met nadere aanvulling van het ingestelde incidenteel hoger beroep bij het Hof ingekomen.

1.9.

Van de inspecteur zijn op 2 juli 2020 nadere stukken bij het Hof ingekomen.

1.10.

Van de zijde van belanghebbenden is bij het Hof op 20 april 2021 een pleitnota met 3 bijlagen ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. [naam 1] (hierna: erflater) is overleden op [datum] 2015.

2. Erflater heeft op 30 december 2013 [SPF] (hierna: de SPF) opgericht naar het recht van Curaçao. Erflater heeft in de SPF een bedrag van € 135.000 ingebracht. Het bestuur van de SPF bestond bij de oprichting uit de naar het recht van Curaçao opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap [vennootschap] N.V. (hierna: [vennootschap] ) en de gemachtigde van eisers.

3. Het vermogen van de SPF bestaat uit het tegoed op een bij ING Bank aangehouden rekening.

4. In een “letter of wishes” heeft erflater aan [vennootschap] aangegeven dat hij het op prijs zou stellen dat in ieder geval een aantal bij naam genoemde personen als begunstigden van het vermogen van de SPF worden aangemerkt.

5. Bij brief van 27 maart 2014 heeft de SPF de Inspectie der directe belastingen te Curaçao verzocht om te worden aangemerkt als een doelvermogen in de zin van artikel 1B van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940. Die inspectie heeft dat verzoek op 5 februari 2015 geaccordeerd. De SPF is dientengevolge in Curaçao onderworpen aan een belastingheffing naar de winst tegen een tarief van tien percent.

6. De SPF heeft in 2013 aangifte winstbelasting gedaan op Curaçao en een verlies aangegeven van € 1.056,89. De belastbare winst voor het jaar 2014 bedroeg € 609,89. Het belastbaar bedrag voor dat jaar beliep nihil nu het zo-even vermelde verlies met die winst is verrekend.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

De gemachtigde heeft op vragen van de Belastingdienst in zijn brief van 26 mei 2014 onder meer verklaard dat hij bewindvoerder is van [naam 1] en als zodanig betrokken bij de oprichting van de SPF.

2.4.

Op 17 maart 2015 is namens [naam 1] aangifte IB/PVV 2014 gedaan. In die aangifte is vermeld dat een bedrag van € 135.000 per 30 december 2013 is gestort in de SPF, maar het bedrag is niet gerekend tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2.5.

Met dagtekening 31 augustus 2017 is de aanslag IB/PVV 2014 ten name van [naam 1] opgelegd berekend naar – conform de aangifte – een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.693, en – in afwijking van de aangifte – een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.281. Daarbij is het in de SPF gestorte bedrag van € 135.000 als bezitting gerekend tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2.6.

Op 10 maart 2020 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office een reactie ontvangen van de Curaçaose autoriteiten op het verzoek van 3 december 2019 om bijstand. Tot die reactie behoort onder meer een aantal stukken waarvan hierna onder 2.7 tot en met 2.9 de inhoud – voor zover van belang – is weergegeven.

2.7.

In artikel 10 van de akte waarbij de SPF is opgericht is onder meer het volgende vermeld:

“OPRICHTER’S BEVOEGDHEDEN

Artikel 10

  1. De Oprichter kan schriftelijk wensen kenbaar maken aan het Bestuur.

  2. De in het eerste lid genoemde schriftelijk kenbaar gemaakte wensen zijn echter op geen enkele manier bindend en uitvoering daarvan kan niet door de Oprichter of enig ander persoon juridisch worden afgedwongen.

Het Bestuur besluit wanneer en of er uitkeringen plaatsvinden; een begunstigde kan geen uitkering eisen van de stichting

(…)”

2.8.

Namens [naam 1] is op 30 december 2013 door de gemachtigde met [vennootschap] een Principal Party Agreement (hierna: sideletter) gesloten waarin voor zover van belang, het volgende is bepaald:

“I. [ [naam 1] ] (…), hereby legally represented by [de gemachtigde] (…), in his capacity as Administrator (Bewindvoerder) (together hereinafter to be referred to as: PRINCIPAL’);

and

[ [vennootschap] ] (…).

NOW IT IS HEREBY AGREED AS FOLLOWS

Article 1- Performance of Duties

(…)

1.5 [

[vennootschap] ] confirms that the assets of [SPF] are held in trust on behalf of PRINCIPAL, and that these assets primarily appertain to PRINCIPAL. Furthermore [ [vennootschap] ] declares that it will not use its discretionary power concerning the destiny of the assets of [SPF] otherwise than in accordance with the instructions received from PRINCIPAL or from other persons or entities legally assigned thereto by PRINCIPAL, in case he is precluded from giving instructions.”

2.9.

Tussen de SPF en [vennootschap] is een Fiduciary Services Agreement gesloten waarin in het daarin opgenomen onderdeel 2 het volgende is vermeld:

“ [vennootschap] shall be authorized to sign and file any tax returns if applicable, formal applications and forms (inter alia for the Foundation Register) on behalf of the [SPF] and to draw on the bank accounts of the [SPF] subject to such instructions and/or restrictions as may have been agreed upon.”

3 Geschil in (incidenteel) hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het vermogen van de SPF, meer in het bijzonder het daarin gestorte bedrag van € 135.000, ten aanzien van belanghebbenden kan worden gerekend tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Het incidenteel hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat belanghebbenden geen recht hebben op een vergoeding van immateriële schade en op vergoeding van (proces)kosten.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing