Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1399, 20/00238 en 20/00239

Gerechtshof Amsterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1399, 20/00238 en 20/00239

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
18 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1399
Zaaknummer
20/00238 en 20/00239

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Antidumpingrechten. Oorsprong? Welke douanewaarde? Welk tarief?

Uitspraak

Kenmerken 20/00238 en 20/00239

22 februari 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 28 februari 2020 in de zaken met kenmerken HAA 15/2908 en HAA 19/3713 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: C. van Oosten)

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2014 aan belanghebbende een (verzamel)uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 24.383,63 (€ 23.366,50 aan antidumpingrechten en € 1.107,13 aan douanerechten).

1.1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de utb. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 26 mei 2015, de utb gehandhaafd.

1.1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.2.1.

De inspecteur heeft bij beslissing van 18 maart 2019 op grond van artikel 140 van Verordening (EU) nr. 2015/2447 (hierna: UDWU) de in voormelde aangiften vermelde douanewaarde verworpen.

1.2.2.

Belanghebbende heeft (met instemming) op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tegen voormelde beslissing rechtstreeks beroep ingesteld.

1.3.

Bij uitspraak van 28 februari 2020 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de utb

- vernietigt de beslissing ex artikel 140 UDWU;

- veroordeelt verweerder bij terugbetaling van de geheven bedragen aan douanerechten en antidumpingrechten tot vergoeding van rente met inachtneming van overweging 18 van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.623,50, en

- draagt verweerder op het betaald griffierecht van € 676 (€ 331 + € 345) aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 april 2020, aangevuld op 4 mei 2020. Belanghebbende heeft op 17 juni 2020 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft op 24 november 2020 een conclusie van repliek ingediend en daarbij van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen. Belanghebbende heeft op 24 december 2020 een conclusie van dupliek ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 30 november 2021, gelijktijdig met het onderzoek in de zaken met nummers 20/00236 en 20/00237. Ter zitting heeft belanghebbende haar incidenteel hoger beroep ingetrokken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Op 24 april 2012 is door [A B.V.] op naam en voor rekening van eiseres aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan voor “andere bouten” onder goederencode 7318 1589 98 respectievelijk 7318 1590 98 (hierna: de bevestigingsmiddelen) met aangegeven (preferentiële) oorsprong Indonesië. Bij de aangifte is een op naam van exporteur [C Internationaal] te [Y] Indonesië gesteld certificaat van oorsprong Form A met nummer [001] overgelegd.

2. De in de aangifte vermelde douanewaarde is de overeengekomen prijs onder leveringsconditie DDP- [D] . Op de facturen van [C Internationaal] aan eiseres is geen bedrag aan douanerechten of antidumpingrechten vermeld.

3. In 2011 is de antifraude dienst van de Europese Commissie (hierna: de OLAF) een onderzoek gestart naar de oorsprong van – kort gezegd – diverse soorten stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen die vanuit Indonesië naar de Europese Unie werden geëxporteerd. In het kader van de administratieve samenwerking heeft de OLAF van 11 tot 22 februari 2013 een bezoek gebracht aan Indonesië. In de ‘Agreed Joint Minutes’ van 22 februari 2013, die mede zijn ondertekend door [E] , Director for Export and Import Facilitation, staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“(…)

1. Background

Since the entry into force of the antidumping regulation on imports of Chinese steel fasteners other than stainless steel in January 2009, these products, originating in de PR China (hereafter: PRC), are suspected to be transshipped through Indonesia and imported into the EU under the cover of Indonesian preferential origin certificates Form A unduly issued, thus eluding antidumping duties (hereafter ADD) and Customs duties at import into the European Union (EU).”

The products subject to this verification are certain iron or steel fasteners other than of stainless steel, originating in the People’s Republic of China, falling within CN codes 7318 12 90, 7318 14 91, 7318 14 99, 7318 15 59, 7518 15 69, 7318 15 81, 7318 15 89, LJN ex7318 15 90, LJN ex7318 21 00 and LJN ex7318 22 00, and, are subject to ADD at rates between 26.5% and 85.0% under Council Regulation 91/2009 of 26 January 2009.

Imports of such products, when genuinely originating/manufactured in Indonesia, are not subject to ADD measures.

The purpose of this investigative mission is to verify, together with the competent authorities of Indonesia, the accuracy of the information contained in the preferential origin certificates Form A presented at importation of steel fasteners in the EU, from the period 2010 to date, and to determine the true origin of the products in question.

(…)

2 Cooperation Indonesia – EU mission team

From the 11 to the 22 February 2013, in the context of an enquiry and administrative cooperation mission, as provided for under the provisions of Art 16 of Council Regulation (EC) No 732/2008 of 22 July 2008 applying a scheme of generalised tariff preferences as amended, members of the European Anti-Fraud Office (OLAF) and representatives of Member States of the European Union (Italy, Germany, Spain and Belgium), visited Indonesia with the agreement of the Indonisian authorities, specifically, the Directorate of Trade Defence – Ministry of Trade of the Republic of Indonesia.

The exchange of information and enquiries took place with a view to determining the true origin of the goods exported by several Indonesian producers/exporters and to obtain information and evidences to establish whether the correct origin has been declared at import into the EU in accordance with the Generalised System of Preferences scheme mentioned in Point 1.

(…)

4.3.

Non-genuine manufacturer, not complying with the GSP regulations: [C] (18-19 February 2013)

On the spot, it was found that [C] company has been purportedly taken over by another Indonesian company, in December 2012. As the purchase of the company was concluded in December 2012, the person claims to be its new manager (hereafter: the new Manager) has not decided yet whether it will keep or change the company name, i.e., [C] . The new manager stated that [C] was purchased to manufacture in the future steel fasteners for the local market.

According to the new Manager’s statement, [C] was owned by a Chinese company, and the former Managers left Indonesia after having sold the company in January, 2013. Following his statement, he purported that the former Manager removed some equipment from the factory, in particular the loading and unloading ramps. He also stated that the former activity of the company was the manufacturing of steel fasteners from semi finished product. However, the new manager stated that former company stopped production in October, 2012. Moreover, the new Manager stated that he never saw the factory producing steel fasteners.

On the spot, at the premises of the factory there were five (5) heading machines, five (5) threading machines, one (1) heat treatment machine and three (3) plating machines and washing machines. These 14 machines are identical to those described and shown in the company profile provided in September 2012 by the former management of the company to the Batam Indonesia Free Trade Authority (BIFZA).

He also stated that the customers placed their orders to the sales office of [C] in China. The new Manager stated that [C] have had more than 50 customers in the EU.

Some documentation related to export consignments of steel fasteners to EU, sales contracts and imports of steel fasteners from the PR China, remained at the office of the company. Among this documentation invoices were found of the machinery described above and office equipment imported into Indonesia from the PR China. The Team also found copies of imports of “fasteners” and of “steel products (fasteners)” from the PR China. All imports were invoiced by the same Chinese company, [F Ltd.] .

No documentation was found related to payments, bank transactions, electricity consumption, water supplying and/or any other supplying of materials like pallets, cartons, etc, necessary for the alleged activity of the company, i.e., the manufacture of steel fasteners.

The new Manager stated that the former factory had around 44 workers. He was shown the quantities of steel fasteners exported to the EU during 2010 to 2012, and he stated that it was impossible to manufacture such amount of steel fasteners with the equipment and machinery installed in the factory.

In addition to the visit of the premises of the factory, a visit was paid to the forwarding agency [G] . The sales Manager of [G] stated that the agency have arranged the transport for the consignments imported by [C] from the PR China to Singapore, and afterwards to [Y] , and the transport of similar consignments of steel fasteners exported from [Y] to the EU, via Singapore. [G] Sales Manager confirmed to the EU mission team that the last importation arranged on behalf of [C] was for six (6) containers of steel fasteners shipped at [W] , PR China, on 18 October 2012.

Based on the findings mentioned above, it is concluded that [C] did not have real capacity to manufacture steel fasteners, neither from raw material and/or from semi finished products, as they claimed to BIFZA. Therefore, the “semi finished” products, as described on the invoices issued by [F Ltd.] , imported from PR China into [Y] was actually “finished product”, and the same product imported from PR China, was re-exported to the EU.

5. Mission conclusions in relation with the GSP certificates of Indonesian Preferential Origin Form A.

(…)

5.2.

[C Internationaal]

As explained in point 4.3, the company never manufactured steel fasteners in [Y] , but exported unduly to the EU finished Chinese products under the cover of authentic certificates of origin GSP Form A. These certificates were issued by the Batam Indonesia Free Zone Authority (BIFZA) on the basis of false and misleading information provided by the company [C Internationaal] , for the alleged shipment of steel fasteners to the EU.

Therefore these certificates do not comply with the GSP rules of origin, they are invalid and have been withdrawn by the Directorate of Export and Import Facilitation. A list of the certificates which fall into this category is attached as Annex 4. (…)”

4. In het Final Report van OLAF met nummer OF/2011/1019/B1 van 28 oktober 2013 staat – voor zover van belang – onder meer vermeld:

“(…)

2.2.2.

Post-mission action concerning the GSP certificates of origin identified after the mission by the Member States.

(…)

In relation with the exporter [C Internationaal] , the Joint Agreed Minutes stated that “the company.. exported unduly to the EU finished Chinese products under the cover of authentic certificates of origin GSP Form A. These certificates were issued by the Batam Indonesia Free Zone Authority (BIFZA) on the basis of false and misleading information provided by the company [C Internationaal] .. Therefore these certificates do not comply with the GSP rules of origin; they are invalid..”.

(…)

Lists of the related certificates of origin already identified by the Member States were also attached to the Joint Agreed Minutes (Annexes 2 to 5).

It was agreed at this time that, with regard to the certificates of origin Form A bearing the names of the above-mentioned companies, these would be identified after the mission by the Member States, and the Directorate of Export and Import Facilitation would confirm at OLAF’s request that these GSP certificates of origin Form A were false/forged or based on misleading information provided by the companies in question and were therefore invalid.

The related GSP certificates of origin were listed in the Annex 1 of the OLAF letter to the Directorate of Export and Import Facilitation of 12 June 2013 (Thor (2013) 14461).

By message of 5 July 2013 and reminder of 26 August 2013 (Thor (2013) 21377), OLAF requested the Directorate of Export and Import Facilitation to deal with this as a matter of particular urgency. To date, however, no reply has been received from the Indonesian authorities.

(…)

2.3.1.

Evidence gathered in relation to the company [C Internationaal]

“ 1) Finished products (fasteners) of commodity code 7318 15 were imported from China into [Y] (Indonesia) in 2010-2012 and not semi-finished products as declared.

(…)

2) The declared imports of raw material from China are not confirmed by the related bills of lading.

(…)

3) The establishment of the company in [Y] (Indonesia) coincides with the entry into force of the antidumping regulations.

(…)

4) The sale of the company coincides with the announcement of the OLAF/EU visit to the company

(…)

5) Insufficient equipment to ensure the production of the quantities of fasteners exported to the EU.

(…)

6) Chinese steel fasteners were transhipped through the free zone.

(…)”

5. Het aan [C Internationaal] afgegeven Form A met het nummer [001] is niet vermeld in de Annex 4 behorende bij de ‘Agreed Joint Minutes’.

6. Naar aanleiding van de bevindingen zoals neergelegd in de OLAF-rapportages heeft verweerder bij brief van 5 december 2014 het voornemen tot het opleggen van een utb aan eiseres verzonden. Eiseres heeft hierop bij brief van 18 december 2014 gereageerd. Vervolgens is de vorenvermelde utb uitgereikt.

7. Bij beslissing van 18 maart 2019 (“Beslissing op grond van artikel 140 Verordening (EU) nr. 2015/2447”) heeft verweerder de in de voormelde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer aangegeven douanewaarde op basis van leveringsconditie DDP verworpen en aangegeven de douanewaarde te corrigeren door de op de facturen vermelde leveringsconditie ‘DDP’ te wijzigen naar ‘CIF’. Het bedrag dat op de facturen is vermeld als DDP-toeslag en eiseres daadwerkelijk heeft betaald, maakt volgens verweerder eveneens deel uit van de werkelijk te betalen prijs en behoort daarom te worden gerekend tot de douanewaarde.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

In het van de zitting in hoger beroep opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

Van de zijde van de inspecteur

(…)

Inderdaad, zoals de voorzitter mij voorhoudt, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 29 juni 2018, nr. 16/04263, ECLI:NL:HR:2018:1022, in r.o. 2.5.2 gewezen op het bepaalde in artikel 181bis, lid 1, van de UCDW. Dit betekent dat wij alsnog de ruimte hadden om een nieuw onderzoek in te stellen naar de douanewaarde en, zo nodig, tot een correctie over te gaan. Wij hebben daarbij een andere waarderingsmethode gehanteerd, namelijk de toepassing van de methode van de redelijke middelen. Niet langer is door ons gebruik gemaakt van de transactiewaardemethode. Aan de methode van de redelijke middelen is door ons invulling gegeven door de oorspronkelijke transactiewaarde te gebruiken, maar daarbij uit te gaan van de leveringsvoorwaarde CIF in plaats van DDP.”

2.3.

In het door de rechtbank onder punt 4 aangehaalde ‘Final Report’ is ook het volgende vermeld:

2.2.1. Post-mission investigative activities carried out concerning the company [C Internationaal] ( [Y] ).

(…)

6) Information gathered from the bills of lading

(…)

Of 112 bills of lading already received, related to [C] , representing 1,183 containers and 24,579.383 tonnes, 109 mention exclusively “Fastener” in the description of goods two mention both “fastener and iron and steel wire”, and only on refers exclusively to “iron and steel wire”. Therefore the iron and steel wire represents approximately 50 tonnes (…).”

3 Geschil in hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing