Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2237, 21/00500

Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2237, 21/00500

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
24 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2237
Formele relaties
Zaaknummer
21/00500
Relevante informatie
Art. 3.100 Wet IB 2001, Art. 5.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Uitkering van schadeverzekeringsmaatschappij aan brandslachtoffer is terecht als inkomen uit werk en woning in aanmerking zijn genomen. Geen strijd met het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

kenmerk 21/00500

19 juli 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. S.F.J. Weel en H.M. Schilder

tegen de uitspraak van 4 juni 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1601 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 348.574.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2021 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 juli 2021 en aangevuld bij brieven van 22 juli 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Belanghebbende] is een van de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand te [Z] op 1 januari 2001.

2. In de jaren na de nieuwjaarsbrand heeft een aantal slachtoffers van deze brand, waaronder [belanghebbende], een uitkering ontvangen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bij een aantal van deze slachtoffers, waaronder [belanghebbende], is een dergelijke uitkering niet tot hun belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.

3. [ Belanghebbende] drijft met ingang van 1 april 2001 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zijn werkzaamheden bestaan uit stukadoren, schilderen, glas zetten, metselen en voegen, overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw en afwerking van vloeren en wanden.

4. In verband met deze werkzaamheden heeft [belanghebbende] op enig moment - in elk geval in 2006 of later - een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Generali schadeverzekering maatschappij N.V. (hierna: Generali). [Belanghebbende] heeft de betaalde premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering in aftrek gebracht.

5. [ Belanghebbende] heeft zich op 27 november 2009 arbeidsongeschikt gemeld en een beroep gedaan op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Generali heeft als gevolg hiervan vanaf het jaar 2010 periodieke uitkeringen aan [belanghebbende] gedaan. [belanghebbende] heeft deze uitkeringen in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2014 verantwoord als inkomen uit werk en woning (box 1).

6. Op 19 oktober 2015 hebben Generali en [belanghebbende] een beëindigingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat Generali eenmalig een bedrag van € 300.000 aan [belanghebbende] zal overmaken en dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 oktober 2015 zal worden beëindigd.

7. [ Belanghebbende] heeft op 21 april 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.657. [Belanghebbende] heeft hierbij de eenmalige uitkering van Generali ten bedrage van € 300.000, alsmede de periodieke uitkeringen van 1 januari tot en met 30 september 2015 ten bedrage van € 29.917, totaal € 329.917, niet aangegeven als inkomen uit werk en woning.

8. [ Belanghebbende] heeft bij brief met dagtekening 22 juli 2016 [de inspecteur] verzocht om een expliciete standpuntbepaling ten aanzien van de belastbaarheid van de uitkering door Generali. In deze brief schrijft [belanghebbende] onder meer het volgende:

“Met betrekking tot de slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand 01-01-2001 te [Z] is een speciale fiscale regeling van toepassing. De uitkeringen aan dit slachtoffer valt niet onder de heffing van box-1, maar onder belastingheffing box-3. Deze regeling is door de fiscus in het verleden reeds goedgekeurd bij cliënt. Daar er ten onrechte loonheffing was ingehouden, werd deze in het verleden bij zowel cliënt als bij andere slachtoffers middels een teruggave van de inkomstenbelasting gerestitueerd daar deze niet

verschuldigd was in box 1, op grond van deze speciale regeling. [...]

Zie ter onderbouwing van bovenstaande de goedgekeurde aangifte IB/PVV 2004 van [belanghebbende] waarin de AOV uitkering eveneens werd belast in box-3 en deze vorm van belastbaarheid in box-3 werd toegepast. Dit na standpuntbepaling door de fiscus, zoals hierboven omschreven. Verzoek wederom om dezelfde fiscale standpuntinname m.b.t. deze AOV verzekeringsuitkering Generali 2015 ook weer – net als in 2004 – te belasten in box-3, en zoals in het verleden de ingehouden loonheffing middels een teruggave IB 2015 te verlenen. [...]”

9. [ De inspecteur] heeft bij brief van 7 september 2016 gereageerd op dit verzoek en om nadere informatie verzocht. [De inspecteur] heeft hierbij onder andere gevraagd of [belanghebbende] met de speciale fiscale regeling doelt op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 11 februari 2003, nr. DGB2003/180M (thans: het besluit van 7 september 2009, nr. CPP2009/483M) en [belanghebbende] verzocht stukken waaruit blijkt dat [de inspecteur] bij de aangifte 2004 een standpuntbepaling heeft ingenomen over een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te sturen.

10. Naar aanleiding van deze brief heeft op 25 oktober 2016 overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde van [belanghebbende] en [A] , namens [de inspecteur]. [Belanghebbende] heeft na dit overleg bij e-mail van 10 november 2016 een afschrift van de onder 6. bedoelde beëindigingsovereenkomst aan [de inspecteur] doen toekomen.

11. [ De inspecteur] heeft bij brief van 18 november 2016 aan [belanghebbende] medegedeeld dat hij het verzoek van [belanghebbende] afwijst en dat de uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gerekend. In deze brief staat voor zover van belang het volgende vermeld:

“In uw brief d.d. 22 juli 2016 schrijft u dat een speciale fiscale regeling van toepassing is met betrekking tot de slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand. U bedoelt hiermee waarschijnlijk het besluit van de staatssecretaris van Financiën d.d. 11 februari 2003, nr. DGB2003/180M (welk besluit later is samengevoegd in CPP2005-2131M).

Zoals u in dit besluit kunt lezen worden uitkeringen op grond van de ‘Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand [Z] ’ en een uitkering ineens op grond van de ‘Regeling tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit’ voor de inkomstenbelasting niet belast in box 1.

[Belanghebbende] heeft echter geen uitkering op grond van één van deze twee regelingen ontvangen. Hij heeft een uitkering ontvangen op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Generali. [...]

U verwijst in uw brief d.d. 22 juli 2016 nog naar de goedgekeurde aangifte IB/PVV 2004 van [belanghebbende] waarin de AOV uitkering na standpuntbepaling werd belast in box 3. In ons gesprek d.d. 25 oktober 2016 heb ik u gevraagd naar een brief van de belastingdienst waaruit deze standpuntbepaling blijkt. Deze bleek er niet te zijn. Volgens u was hierover een mondeling akkoord bereikt.

Omdat ik (ook daarna) geen specifieke stukken heb gevonden van de zijde van de belastingdienst stel ik vast dat er geen bewijs is van een specifieke standpuntbepaling van de belastingdienst. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de aangifte IB/PVV 2004 geregeld zonder dat hier vragen over gesteld zijn.

Ik kan niet aan uw verzoek tegemoet komen om de AOV uitkering van Generali te belasten in box 3. [...] De uitkeringen en de afkoopsom zijn belast in box 1. [...]”

12. [ Belanghebbende] heeft bij e-mail bericht van 1 december 2016 voor zover van belang als volgt gereageerd op deze brief:

“Wij hebben aan u mondeling op ons kantoor verklaard dat [belanghebbende] en andere cliënten van ons kantoor dit hebben aangegeven in hun IB-aangifte met daarin aangegeven een verzoek om standpuntbepaling van de heer Stings/Stengs. Wij hebben destijds hierover mondeling/schriftelijk contact gehad met deze ambtenaar van de fiscus en hij honoreerde na gehouden vooroverleg onze aangifte bij alle cliënten.

Vervolgens kwam deze affaire qua fiscale aftrekbaarheid opnieuw ter behandeling in het jaar 2007 etc., net zoals nu in fiscaal jaar 2015 met u, ter discussie. Ook toen werd een beroep gedaan op de door deze ambtenaar gedane vaststelling, zie bijlagen. In die vervolgdiscussie werd als voorbeeld verwezen naar onze cliënten [belanghebbende] e.a. en werd ook in de vervolgaffaire positief voor de brandslachtoffers beschikt inzake de toepassing/handelwijze met betrekking tot de Nieuwjaarsbrandslachtofferregeling te [Z] . Zie bijlagen [...].”

13. [ De inspecteur] heeft bij brief van 7 april 2017 aan [belanghebbende] medegedeeld zijn eerder ingenomen standpunt dat de uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gerekend te handhaven. In deze brief schrijft hij onder andere het volgende:

“[...] in uw mail heeft u stukken meegestuurd waaruit blijkt dat er een beroepsprocedure is geweest inzake [B] waarbij een gelijksoortige uitkering niet tot het inkomen uit werk en wonen werd gerekend. Tevens is in deze correspondentie hierover door [de gemachtigde van [B] ] verwezen naar vier andere belastingplichtigen (waaronder [belanghebbende]) waarbij gelijksoortige uitkeringen niet tot het inkomen zijn gerekend.

Uit de uitspraak d.d. 18 januari 2013 blijkt dat in de beroepsprocedure het geschil zich toespitste op de vraag of de inspecteur een toezegging had gedaan waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat de AOV-uitkering niet in box 1 belast zou zijn. In het geval van [B] was dat van toepassing en slaagde het beroep op et vertrouwensbeginsel.

In dit geval is daar geen sprake van. [...]

Zoals tevens uit de beroepsprocedure blijkt heeft de inspecteur aangegeven (in 4.3) dat in de vier gevallen waarnaar verwezen wordt (waaronder uw cliënt) de arbeidsongeschiktheidsverzekering-uitkering ten onrechte niet belast is als belastbare inkomsten uit werk en woning. Dat was fout en zeker geen beleid.

Resumerend stel ik vast dat de AOV-uitkering van Generali, en de afkoop daarvan in 2015, niet valt onder de onder de speciale regeling voor slachtoffers van de Nieuwjaarsbrand zoals genoemd in het Besluit van de staatsecretaris van Financiën d.d. 11 februari 2003, nr. DGB2003/180M.

De AOV uitkering is belast als inkomen uit werk en woning (box 1) en dient in 2015 ook als zodanig te worden aangegeven, zoals het in de jaren 2010 t/m 2014 ook als is aangegeven.

Er is in dit geval totaal geen sprake van opgewekt vertrouwen zoals dat bij [B] het geval was zodat iedere vergelijking met deze zaak onjuist is.”

14. Met dagtekening 2 maart 2018 is de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Hierbij is de uitkering van Generali ten bedrage van € 329.917 als inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen.

15. Tot de stukken van het geding behoort voorts een op 28 januari 2021 ondertekende verklaring van [C] . Deze verklaring behelst het volgende:

“Hierbij verklaart ondergetekende [C] [...] middels deze verklaring het navolgende;

In het kader van een aangevraagd vooroverleg over het indienen van de belastingaangifte 2015 met de bewuste al dan niet vrijgestelde uitkering is er sprake geweest van een vooroverleg op 25 oktober 2016 ten kantore van administratiekantoor H.M. Schilder B.V. [...].

Ondergetekende was aanwezig bij dit gesprek alsmede de ambtenaar van de belastingdienst te weten; [A] , [belanghebbende] en de heer H.M. Schilder van het administratiekantoor.

In dit vooroverleg is door Inspecteur [A] toegezegd dat indien aannemelijk gemaakt wordt dat in de gevallen waarin de arbeidsongeschiktheids- en/of ongevallen uitkering in box -3 beland is, dat dit in het onderhavige geval van [belanghebbende] ook gehonoreerd zou worden.

Door [C] van kantoor Schilder werd verwezen naar reeds ingediende en door de fiscus geaccepteerde IB-aangiften van zijn kantoor, waarbij ook telefonisch vooroverleg had plaatsgevonden, en succesvol gevoerde rechtszaken van brandslachtoffers op dezelfde gronden naderhand. Bij die rechtsgang trad [C] zelfs op als belangrijkste en enige Kroongetuige.

Tevens werd door de heer H.M. Schilder gewezen naar de inhoud van de destijds op instigatie van hem aangenomen motie Wagenaar waarin gedane uitkeringen aan brandslachtoffers onbelastbaar is voor IB-heffing in box-1.

[D] heeft, vertelde [C] , na telefonische navraag bij haar aan hem de juistheid van deze toe te passen werkwijze persoonlijk bevestigd en zij lichtte toe dat de vastlegging van deze administratiegegevens bij de Tweede Kamer kan worden teruggelezen op de door haar zelf gemaakte aantekeningen en opvraagbaar zijn.

Schilder vertelde ook dat deze manier van IB-heffing middels box-3 is juist aldus opgave van [D] en inherent aan de bedoeling van de door haar ingediende motie. In verband met de verantwoording richting zijn inspectie werd door [A] gevraagd om een onderbouwing d.m.v. een schrijven, onderbouwende documentatie, correspondentie waaruit de afhandeling van de Belastingdienst zou moeten blijken.

[A] gaf in het vooroverleg expliciet aan dat hij niet onwelwillend was en dat hij geen enkel probleem zou hebben met het verlagen c.q. verminderen van de opgelegde belastingaanslag mede gelet op het feit dat hij de brandslachtoffers geen kwaad hart toedraagt en wel omdat hij ook met de brandslachtoffers meeleefde, gelet op wat er op [Z] op 01-01-2001 is gebeurd.

Hij gaf zelfs in een geldbedrag ook aan ook wat er maximaal financieel op grond van de op dat moment in zijn ogen geldende fiscale regelgeving vrijgesteld was. Vervolgens werd zoals mondeling overeengekomen de bedoelde documentatie aan de fiscus conform de gemaakte deal daarna ten bewijze aan hem toegezonden.

Aldus getekend te [Z] op 28 januari 2021 voor akkoord,

[C]

[handtekening]”

16. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 september 2009, nr. CPP2009/483M (voorheen het besluit van 11 februari 2003, nr. DGB2003/180M; hierna: het Besluit) is voor zover van belang het volgende bepaald:

7. Financiële regelingen voor slachtoffers van de nieuwjaarsbrand in [Z]

7.1

Inleiding

Na de nieuwjaarsbrand in [Z] zijn verschillende financiële regelingen vastgesteld om tegemoet te komen in de kosten van de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand. Op voorstel van de Commissie financiële afwikkeling nieuwjaarsbrand [Z] zijn twee regelingen vastgesteld: de Regeling Tegemoetkoming in kosten en de Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit. In 2007 is de Nazorgstichting Nieuwjaarsbrand [Z] opgericht. Deze stichting kan bijdragen verstrekken op grond van de Regeling Nazorg [Z] .

Hieronder staat in onderdeel 7.2 een korte algemene toelichting op de verschillende financiële regelingen. In onderdeel 7.3 staan de gevolgen voor de inkomstenbelasting.

7.2.

Toelichting op de financiële regelingen voor de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand [...]

7.2.2.

Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit

Op grond van deze regeling kunnen slachtoffers met blijvend lichamelijk en/of psychisch letsel een uitkering ineens krijgen. De uitkering is bedoeld om de draad van het leven weer op te pakken en hun toekomst zelf vorm te geven. De hoogte van de uitkering is alleen afhankelijk van de mate van functionele invaliditeit van het slachtoffer en kan maximaal € 150.000 bedragen. De uitkering is niet gerelateerd aan een bron van inkomen.

[...]

7.3.2

Regeling Tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit

De eenmalige uitkering is voor de inkomstenbelasting niet belastbaar in box 1. De uitkering behoort wel tot het vermogen in box 3, voor zover de bijdrage op de peildatum nog aanwezig is. [...]” ”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

2.2.

Ter zitting van het Hof heeft H.M. Schilder het volgende verklaard:

“Ik ben aanwezig geweest bij het vooroverleg op 25 oktober 2016. Ik heb de Belastingdienst daarvoor uitgenodigd. [A] kwam op kantoor om tot een compromis te komen. Wij spraken af dat ik stukken in zou leveren en dat zij het na bestudering van die stukken zou gaan regelen. Ze gaf ook aan dat ze de slachtoffers van de brand een warm hart toedroeg. Desgevraagd verklaar ik dat het ging om zoveel mogelijk informatie als mij ter beschikking was.(…)Wagenaar heeft mij persoonlijk gezegd dat ook deze uitkering valt onder de vrijgestelde uitkeringen.”

3 Geschil voor het Hof

Evenals voor de rechtbank is in geschil of de uitkeringen van Generali schadeverzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: Generali) ten bedrage van in totaal € 329.917 voor de aanslag IB/PVV 2015 terecht als inkomen uit werk en woning in aanmerking zijn genomen. Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur door die uitkeringen in de heffing te betrekken heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel.

4 Oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing