Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2764, 21/00414 tot en met 21/00420

Gerechtshof Amsterdam, 28-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2764, 21/00414 tot en met 21/00420

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juli 2022
Datum publicatie
28 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2764
Formele relaties
Zaaknummer
21/00414 tot en met 21/00420
Relevante informatie
Art. 67e lid 6 AWR, Art. 67f lid 5 AWR, Art. 67n AWR, Par. 5 lid 3 BBBB 1998, Art. 6 lid 1 EVRM

Inhoudsindicatie

Belanghebbende komt geen geslaagd beroep toe op de inkeerregeling (art. 67n AWR). Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende vóór de inkeermelding een brief van de Zwitserse bank heeft ontvangen over een ook op belanghebbende betrekking hebbend informatieverzoek van de Nederlandse Belastingdienst.

Uitspraak

kenmerken 21/00414 tot en met 21/00420

28 juli 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A.A. Kan)

tegen de uitspraak van 12 mei 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/1724 tot en met HAA 20/1729 en HAA 20/2751 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2014 en een definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Tegelijk met de (navorderings)aanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd.

1.1.2.

De inspecteur heeft op 15 oktober 2019 een navorderingsaanslag Recht van Successie opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 februari 2020 en 29 april 2020 belanghebbendes bezwaren tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 genoemde vergrijpboeten ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de boetebeschikkingen IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2015 en Recht van Successie 2008 tot de bedragen berekend overeenkomstig hetgeen hiervoor onder punt 27 is bepaald;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.000;

-

draagt verweerder op het in de zaken HAA 20/1724 en HAA 20/2751 betaalde griffierecht van € 48, derhalve een totaal van € 96, aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen hoewel haar gemachtigde overeenkomstig de wet is uitgenodigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiseres heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 tot en met 2015 geen melding gemaakt van de door haar aangehouden bankrekeningen bij de Zwitserse UBS-bank (hierna: UBS).

2. Op 23 juli 2015 heeft het Central Liaison Office (CLO) een zogenoemd groepsverzoek aan de Zwitserse autoriteiten gedaan. In het groepsverzoek aan de Zwitserse autoriteiten worden de (bank)gegevens verzocht van rekeninghouders die gedurende de periode van 1 februari 2013 tot 31 december 2014 aan de volgende voorwaarden voldoen:

 de rekeninghouder heeft een Nederlands adres,

 aan wie UBS een brief heeft gestuurd waarin is geschreven dat de klantrelatie met de rekeninghouder wordt opgezegd, tenzij hij een verklaring ondertekent om relevante informatie met de belastingautoriteiten te delen,

 en die ondanks deze brief niet afdoende bewijs van fiscale transparantie aan UBS heeft overgelegd.

(...)

4. Op 22 september 2015 is in het publicatieblad van het Zwitserse Bundesambt een officiële aankondiging van de Zwitserse Belastingdienst geplaatst over het informatieverzoek (zoals genoemd onder punt 2) van de Nederlandse Belastingdienst.

5. Op 27 september 2015 is in de media bekend gemaakt dat de Nederlandse Belastingdienst op 23 juli 2015 informatie heeft opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten.

6. Op 28 oktober 2015 heeft verweerder een inkeermelding van eiseres ontvangen. Eiseres keert in met betrekking tot in Zwitserland aangehouden bankrekeningen. Verweerder heeft de inzending van het inkeerverzoek bevestigd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres op verschillende momenten op verzoek van verweerder stukken overgelegd.

7. Op 30 maart 2017 heeft verweerder naar aanleiding van het groepsverzoek van 23 juli 2015 een brief met bijlage ontvangen van de Zwitserse Belastingdienst. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:

‘Sehr geehrte …,

Wir beziehen uns auf das ribrizierte Ambtshilfeersuchen vom 23. Juli 2015.

Gestützt auf artikel 26 DBA CH-NL übermitteln wir Ihnen folgende Dossiers:

 [dossiernummer 1]

 [dossiernummer 2]

In der Beilage erhalten Sie einen verschlüsselten Datenträger (USB-Stick) mit den ambtshilfefähigen Informationen’

8. In de bijlage (USB-stick) bij de brief zijn de onder meer de volgende gegevens overgelegd:

Renseignement

SEIDossier

[dossiernummer 2]

Account

[accountnummer]

AccountBalanceOn2013-02-01CHF 703247.00

AccountBalanceOn2014-01-01CHF 725369.00

AccountBalanceOn2014-12-31 n/a

Person_1

[belanghebbende]

DateOBirth [geboortedatum]

[adres]

9. Over de hoogte van de navorderingsaanslagen, de heffingsrente/belastingrente en de vergrijpboeten ten aanzien van de jaren 2006 tot en met 2014 en de definitieve aanslag, belastingrente en vergrijpboete voor het jaar 2015 (IB/PVV), alsmede het jaar 2008 (Recht van Successie) hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat het totaal van de verschuldigde IB/PVV, heffingsrente/belastingrente en vergrijpboeten over de jaren 2005 tot en met 2009 in één navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2009 wordt geformaliseerd. Eiseres heeft blijkens de vaststellingsovereenkomst afstand gedaan van rechtsmiddelen, doch een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de vergrijpboeten. De vaststellingsovereenkomst is op 26 juli 2019 door eiseres ondertekend en per pagina geparafeerd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe:

2.3.

De UBS heeft rekeninghouders een op 16 september 2015 gedateerde brief gezonden waarin is vermeld dat de Nederlandse Belastingdienst informatie heeft gevraagd over UBS rekeninghouders.

2.4.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende d.d. 5 december 2017 een brief met de aanhef “Dossier ViB [belanghebbende] c.s. Kennisgeving navorderingen/correcties aangiften” gestuurd. In die brief schrijft de inspecteur dat de melding als niet tijdige vrijwillige verbetering moet worden gekwalificeerd hetgeen hij onder andere motiveert met:

“Uw cliënten [Hof: belanghebbende en [broer belanghebbende] ] zijn namelijk door de UBS Switzerland AG per brief geïnformeerd over het groepsverzoek, gedaan door de Nederlandse autoriteiten.”

2.5.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende d.d. 5 december 2017 een brief met de aanhef “Kennisgeving vergrijpboeten” gezonden. In die brief wordt onder de motivering van de boeten onder meer vermeld:

“Uw cliënten [Hof: belanghebbende en [broer belanghebbende] ] zijn namelijk door de UBS Switzerland AG per brief geïnformeerd over het groepsverzoek, gedaan door de Nederlandse autoriteiten.”

2.6.

De inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende d.d. 25 september 2018 een brief met de aanhef “Standpunten inspecteur” gezonden. In die brief wordt onder de motivering van de verwijtbaarheid onder meer vermeld:

“Dit nadat de Zwitserse bankstelling UBS AG uw cliënten [Hof: belanghebbende en [broer belanghebbende] ] had geïnformeerd dat de Nederlandse autoriteiten geïnformeerd zouden gaan worden voor wat betreft hun Zwitserse rekeningen.”

2.7.

In de door de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden “Vooraankondiging uitspraak op bezwaar” d.d. 21 oktober 2019, staat onder meer:

“Voorts zijn naar aanleiding van het groepsverzoek aan UBS van 23 juli 2015 de UBS rekeninghouders per brief schriftelijk geïnformeerd dat de Nederlandse Belastingdienst informatie heeft gevraagd aan de Zwitserse Belastingdienst over UBS-rekeninghouders. Ingeval een belastingplichtige een melding vrijwillige verbetering heeft gedaan voor een UBS-rekening nadat hij door de UBS op de hoogte is gebracht is tevens geen sprake meer van vrijwillige verbetering.”

2.8.

In de door de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden “Uitspraak op uw bezwaren 2009 tot en met 2015” d.d. 28 februari 2020 wordt de onder 2.7. geciteerde passage herhaald.

2.9.

In de vaststellingsovereenkomst bedoeld in overweging 9. van de rechtbank is onder “6. Bestuurlijke boete” onder meer het volgende opgenomen:

“Partij A heeft met dagtekening 27 oktober 2015 (ontvangen door de Belastingdienst d.d. 28 oktober 2015) een beroep gedaan op de inkeerregeling ex artikel 67n AWR. Dit voor het verzwegen vermogen gehouden bij de UBS AG te Zwitserland; een land waar jarenlang een bankgeheim gold. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat meldingen voor verzwegen UBS-vermogen, binnengekomen bij de Belastingdienst ná 27 september 2015, als niet tijdige vrijwillige verbeteringen ex artikel 67n AWR moeten worden gekwalificeerd. Partij A is namelijk door is namelijk door de UBS Switzerland AG per brief geïnformeerd

over het groepsverzoek, gedaan door de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast is Partij A geïnformeerd door de Zwitserse autoriteiten middels een publicatie in het ‘Bundesblatt’ op 22 september 2015 over het Nederlands verzoek. Dat de Nederlandse belastingdienst de UBS-renseignering van Partij A in een later stadium heeft ontvangen doet daar niets aan af. Het Belgisch vermogen gehouden bij de BNP is niet direct gemeld door Partij A. Partij B heeft dit Belgisch vermogen getraceerd tijdens zijn onderzoek.”

en:

“Partij A stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk sprake is van een vrijwillige verbetering en dat de boetes te hoog zijn/worden vastgesteld. (…) Voor een overzicht van de verschuldigde boete (per belastingjaar) wordt verwezen naar de twee bijlagen.”

Blijkens onderdeel 1. van de vaststellingsovereenkomst wordt met Partij A gedoeld op belanghebbende, bijgestaan door [advocatenkantoor X] , vertegenwoordigd door mr. A.A. Kan, en met Partij B de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger Belastingdienst] .

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de vergrijpboeten moeten worden vernietigd omdat sprake is van een vrijwillige verbetering (inkeer), hetgeen belanghebbende verdedigt en de inspecteur betwist.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daar van de zijde van de inspecteur ter zitting aan is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte procesverbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing