Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2883, 21/00134 en 21/00135

Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2883, 21/00134 en 21/00135

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 september 2022
Datum publicatie
8 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2883
Zaaknummer
21/00134 en 21/00135
Relevante informatie
Art. 1.7a Wet IB 2001, Art. 3.146 lid 1 Wet IB 2001, Art. 8.1 Wet IB 2001, Art. 8.11 lid 1 Wet IB 2001, Art. 6 Wet RO, Art. 6:22 Awb, Art. 6 EVRM, Art. 8 EVRM, Art. 13 EVRM, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV en aanslag Zorgverzekeringswet. Bevoegdheid hof, noodzaak aanhouding zaken, recht op toepassing arbeidskorting, heffing over nabetaling DRV-Bund, hoorgesprek, recht op schadevergoeding?

De grieven van belanghebbende falen. De inspecteur heeft zich voldoende ingespannen om belanghebbende te horen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart zich onbevoegd t.a.v. het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

kenmerken 21/00134 en 21/00135

29 september 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 16 december 2020 in de zaken met kenmerken HAA 20/664 en 20/666 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.581. Ook is bij beschikking € 102 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 12.858. Ook is bij beschikking € 20 belastingrente in rekening gebracht

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen op 11 juli 2017 bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, met dagtekening 12 november 2019, de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 december 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard tot het oordelen over het verzoek tot schadevergoeding.

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 27 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 januari 2022 is van belanghebbende een verzoek om inzage in het dossier bij het Hof ingekomen. Op 13 januari 2022 heeft belanghebbende van 14.00 - 16.00 uur het dossier ingezien. Op verzoek zijn aan belanghebbende kopieën uit het dossier verstrekt.

1.6.

Op 14 januari 2022 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. De onderwerpelijke zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerken 21/00133, 21/00136 en 21/00137. Van het verhandelde te dezer zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verstrekt. Ter zitting van deze datum heeft belanghebbende ten aanzien van de raadsheren een wrakingsverzoek gedaan. Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2022.

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Eiser is geboren in 1958, heeft de Duitse nationaliteit, is ongehuwd en woont het gehele jaar 2013 in [Z] .

2. Op 31 oktober 2014 heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2013 ingediend. In de aangifte heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 24.581 dat, voor zover hier van belang, als volgt kan worden gespecificeerd:

Uitkering UWV

13.555

DRV-Bund

-

1.773

DRV-Bund nabetaling 2001

-

11.085

26.413

Aftrek specifieke zorgkosten

1.358

Aftrek studiekosten en andere scholingsuitgaven

-

474

-

1.832

belastbaar inkomen uit werk en woning

24.581

Bij de uitkering UWV is vermeld dat daarop € 2.994 loonheffing is ingehouden. Bij vraag 3b op het aangiftebiljet “Totaal verrekende arbeidskorting” is een bedrag vermeld van € 1.723 en is het woord “verrekende” doorgehaald.

3. Met dagtekening 12 december 2014 heeft verweerder eiser een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.581. Over dit inkomen wordt € 1.684 IB berekend en € 7.656 premie volksverzekeringen. Na toepassing van de algemene heffingskorting van € 2.001, een arbeidskorting van € 1.723 en verrekening van € 2.994 loonheffing, resteert een te betalen belastingbedrag van € 2.622, en na het in rekening brengen van € 59 belastingrente een te betalen bedrag van € 2.681.

4. Per brief van 15 april 2016 heeft verweerder vragen gesteld over de aangifte. In deze brief deelt verweerder mee dat hij beschikt over de volgende loongegevens:

Loon

Loonheffing

WAO-uitkering

17.287

2.475

Toeslagen WAO

-

3.505

-

846

Duits pensioen

-

12.858

-

0

33.650

3.321

Verder deelt verweerder mee dat eiser in de aangifte de inkomsten in de verkeerde rubriek heeft geplaatst omdat het geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid maar inkomsten uit vroegere arbeid zijn en eiser daarom geen recht heeft op arbeidskorting.

5. Per brief van 9 mei 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de loongegevens in de brief van 15 april 2016 onjuist waren en de juiste gegevens als volgt zijn:

Loon

Loonheffing

WAO-uitkering

13.782

2.475

Toeslagen WAO

-

3.505

-

846

Duits pensioen

-

12.858

-

0

30.145

3.321

6. Per brief van 17 mei 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat uit informatie van het UWV nader is gebleken dat de WAO-uitkering en de toeslagen WAO gezamenlijk € 13.555 bedroegen en daarop € 2.994 loonheffing was ingehouden. Verder deelt verweerder mee dat eiser geen recht heeft op arbeidskorting, dat hem ter zake van het Duitse inkomen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zou worden verleend en dat hij over het Duitse inkomen premie Zorgverzekeringswet verschuldigd was.

7. Met dagtekening 1 juni 2017 heeft verweerder eiser de onderhavige aanslagen opgelegd en de rentebeschikkingen gegeven. De aanslag IB is, conform de aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.581. Over dit inkomen wordt € 803 IB berekend na het toepassen van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het belastingverdrag met Duitsland voor het uit Duitsland afkomstige inkomen, en € 7.656 premie volksverzekeringen. Na toepassing van de algemene heffingskorting van € 2.001, verrekening van € 2.994 loonheffing, verrekening van de voorlopige aanslag van € 2.622 en het in rekening brengen van € 102 belastingrente, resulteert dit in een te betalen bedrag van € 944. De aanslag Zvw is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 12.858. Daarover wordt een bijdrage berekend van € 726. Na het in rekening brengen van € 20 resulteert dit in een te betalen bedrag van € 746.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep (procedureel) in geschil of de rechtbank bevoegd was (en in hoger beroep het Hof bevoegd is) om over het geschil te oordelen, aanhouding noodzakelijk was (en in hoger beroep is) voor vooronderzoek door de rechtbank (en in hoger beroep het Hof) en/of voor inzage bij de rechtbank van het griffiedossier en/of vanwege de lichamelijke gesteldheid van belanghebbende.

Inhoudelijk is in geschil of de aanslagen en de belastingrente naar de juiste bedragen zijn opgelegd, meer in het bijzonder of belanghebbende recht heeft op toepassing van de arbeidskorting, of de nabetaling van de DRV-Bund terecht in 2013 in de heffing is betrokken en of de bijdrage Zvw mag worden geheven gelet op het bepaalde in het Europees recht (waaronder het Hof begrijpt het recht van de Europese Unie).

Ten slotte heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing