Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2937, 21/01691

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2937, 21/01691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
19 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2937
Formele relaties
Zaaknummer
21/01691
Relevante informatie
Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 67a AWR, Art. 7:10 Awb, Art. 4:17 Awb

Inhoudsindicatie

Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de activiteiten van de eenmanszaak niet kwalificeren als bron van inkomen omdat geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.

Uitspraak

Kenmerk 21/01691

16 augustus 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] h.o.d.n. [Y], wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 13 september 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3689 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.673. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 13 september 2021 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 oktober 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

  1. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 28 februari 2017 eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte. Vanwege het uitblijven van de aangifte heeft verweerder een herinnering met dagtekening 12 juni 2017 en een aanmaning met dagtekening 11 juli 2017 verstuurd.

  2. Eiser heeft op 28 juli 2017 een aangifte voor het belastingjaar ib/pvv 2016 ingediend, waarbij een verlies uit onderneming van € 30.984 en een verzamelinkomen van € 13.077 negatief is aangegeven. De aangegeven winst uit onderneming heeft betrekking op de activiteiten van de eenmanszaak ‘ [Y] ’. Vanaf 5 augustus 2014 staat ‘ [Y] ’ ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De activiteiten worden omschreven als ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’. De eenmanszaak is met ingang van 31 oktober 2017 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  3. Eiser heeft in zijn aangiftes voor de belastingjaren 2014, 2015 en 2017 geen resultaat uit de activiteiten van [Y] opgenomen. Voor het belastingjaar 2018 heeft eiser in zijn aangifte een resultaat uit de activiteiten van [Y] vermeld van € 500, bestaande uit een omzet van € 1.000 en € 500 kosten.

  4. Op 1 juli 2016 is verweerder een boekenonderzoek gestart bij eiser. Onderwerp van het onderzoek was de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met december 2014 en de aangifte ib/pvv over het jaar 2015. Een conceptrapport van het onderzoek is door verweerder ingebracht in deze procedure.

  5. Eiser is op 1 oktober 2016 in loondienst getreden. In 2016 zijn 495 uren verloond en bedraagt het loon van eiser € 13.673.

  6. Bij brief met dagtekening 7 oktober 2019 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijking van de aangifte kenbaar gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten van [Y] geen bron van inkomen zijn en wil overgaan tot correctie van de negatieve winst uit onderneming van € 30.984.

  7. De aanslag wordt op 15 november 2019, overeenkomstig de aangekondigde afwijking, opgelegd naar een verzamelinkomen van € 17.907. Tevens is op grond van artikel 67a Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzuimboete opgelegd voor het te laat doen van aangifte.

  8. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser ontvangen op 25 december 2019 en heeft op 14 februari 2020 een verzoek tot instemming met verlenging van de beslistermijn verstuurd aan eiser. Eiser heeft via een mailbericht op 1 maart 2020 aangegeven niet akkoord te gaan met de verlenging.

  9. Bij brief met dagtekening 20 maart 2020 stuurt verweerder een vooraankondiging op de uitspraak op bezwaar naar eiser, inhoudende handhaving van de aanslag en de beschikking. Naar aanleiding van de vooraankondiging heeft op 10 april 2020 een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden. Eiser stelt dat het opgestelde hoorverslag een onjuiste weergave is van het gesprek. Verweerder heeft op 8 mei 2020 uitspraak op bezwaar overeenkomstig de vooraankondiging gedaan.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de uitspraak van de rechtbank juist is.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing