Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3293, 21/01654 tot en met 21/01657

Gerechtshof Amsterdam, 15-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3293, 21/01654 tot en met 21/01657

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 november 2022
Datum publicatie
23 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3293
Zaaknummer
21/01654 tot en met 21/01657
Relevante informatie
Art. 16 AWR, Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is alleen nog in geschil of:

(a) de inspecteur bij het opleggen van de navorderingen over de jaren 2015 en 2016 een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat en/of bij het opleggen van de navorderingsaanslagen is getreden buiten het correctiebeleid;

(b) de inspecteur met het achterwege laten van een navorderingsaanslag over het jaar 2012 het bij belanghebbende rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij (eveneens) zou afzien van navorderingen over de onderhavige jaren.

Uitspraak

Kenmerken 21/01654 tot en met 21/01657

15 november 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 27 augustus 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2686 tot en met HAA 20/2689 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.504. Daarbij heeft de inspecteur de specifieke zorgkosten in het geheel niet en de eigenwoningrente voor € 1.945 niet in aftrek toegelaten. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 158 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.556. Daarbij heeft de inspecteur de specifieke zorgkosten in het geheel niet en de eigenwoningrente voor € 1.935 niet in aftrek toegelaten. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 141 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2018 voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.116. Daarbij heeft de inspecteur de eigenwoningrente voor € 1.928 niet in aftrek toegelaten. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 50 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 10 maart 2018 voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.413. Daarbij heeft de inspecteur de specifieke zorgkosten niet en de

eigenwoningrente voor € 1.928 niet in aftrek toegelaten. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 29 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande navorderingsaanslagen IB/PVV. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 januari 2020 de navorderingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft in de onderhavige zaken de beroepen alle gegrond verklaard voor zover dat zag op de klacht over schending van het hoorrecht (en met toestemming van partijen daar zelf in voorzien zonder terugwijzing), en voor het overige ongegrond verklaard.

1.5.

De rechtbank heeft voor het jaar 2013 in haar uitspraak van 27 augustus 2021 het volgende beslist (in de uitspraken van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- laat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand;

- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.324;

- draagt de Minister van Justitie en Veiligheid op tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 176;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.642;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

1.6.

De rechtbank heeft voor de jaren 2014, 2015 en 2016 in haar uitspraken van 27 augustus 2021 het volgende beslist:

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- laat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand.”

en daaraan voorafgaand ten aanzien van de proceskosten, vergoeding van immateriële schade en griffierechten overwogen:

“Voor een veroordeling in de proceskosten en voor vergoeding van immateriële schade is geen aanleiding omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaak HAA 20/2686 [Hof: het jaar 2013] is veroordeeld in de proceskosten en aan eiser een vergoeding voor immateriële schade is toegekend en daarbij met deze zaak rekening is gehouden. Voor vergoeding van griffierecht is evenmin aanleiding omdat voor deze zaak geen griffierecht is geheven.”

1.7.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 5 oktober 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het Hof heeft op 16 september 2022 een nader stuk ontvangen van belanghebbende inzake deze hoger beroepen.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende voor alle jaren geldende feiten vastgesteld:

“Feiten

1. Eiser is geboren in 1961 en zijn fiscale partner is [B] , geboren in 1971. In 2012 hebben eiser en zijn partner hun woning op adres [adres 1] te [Z] verkocht voor € 260.000. Op die woning rustte een hypotheekschuld van € 208.200. In 2012 hebben zij hun nieuwe woning op het adres [adres 2] te [Z] gekocht voor € 192.500. Deze woning is gefinancierd met hypothecaire leningen van in totaal € 217.000. Over deze leningen is in 2013 in totaal € 10.098 rente betaald. Vanaf 31 mei 2012 zijn eiser en zijn partner met hun dochter in de nieuwe woning gaan wonen. (…)

4. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij Werkkollektief [Z] (hierna: WKH). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door WKH ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door WKH ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.”

2.2.

De rechtbank heeft aanvullend voor het jaar 2013 de volgende feiten vastgesteld:

“2. Op 31 juli 2014 heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2013 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 15.672, als volgt gespecificeerd:

Belastbaar loon

22.910

Eigenwoningforfait

1.440

Eigenwoningrente

-

10.098

-8.958

Aandeel inkomsten uit eigen woning

-

-6.351

16.559

Specifieke zorgkosten

Genees- en heelkundige hulp

168

Medicijnen

9

Vervoerskosten

-

75

Dieetkosten

-

850

934

Verhoging 40%

-

374

-

1.308

1.476

Drempel

-

503

973

Aandeel specifieke zorgkosten

-

-887

15.672

3. Met dagtekening 17 september 2014 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag IB voor het jaar 2013 opgelegd. Conform de aangifte is de aanslag berekend naar een biww van € 15.672. (…)

5. In het kader van het in 4 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente en de

specifieke zorgkosten. Per brief van 12 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd en met deze brief een groot aantal bijlagen meegestuurd. Per brief van 27 juli 2017 heeft verweerder eiser gevraagd nog nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 29 september 2017 en ook bij deze brief weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

6. Per brief van 19 januari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat na toepassing van de eigenwoningreserve en de bijleenregeling de hypotheekrente niet geheel als eigenwoningrente in aftrek kon worden toegelaten en eiser aangaande de specifieke zorgkosten onvoldoende informatie had verstrekt. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 1 februari 2018 en daarbij een groot aantal bijlagen meegestuurd.

7. Per brief van 19 februari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Met dagtekening 10 maart 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en daarbij de specifieke zorgkosten in het geheel niet en de eigenwoningrente voor € 1.945 niet in aftrek toegelaten. De navorderingsaanslag is derhalve berekend naar een biww van € 18.504 (€ 15.672 + € 887 + € 1.945).

8. Per brief van 9 april 2018 heeft eiser tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en per

Brief van 31 mei 2018 dit bezwaar gemotiveerd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

2.3.

De rechtbank heeft aanvullend voor het jaar 2014 de volgende feiten vastgesteld:

“2. Op 29 juli 2015 heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2014 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 19.671, als volgt gespecificeerd:

Belastbaar loon

24.971

Eigenwoningforfait

1.309

Eigenwoningrente

-

10.049

-8.740

Aandeel inkomsten uit eigen woning

-

-4.340

20.631

Specifieke zorgkosten

Genees- en heelkundige hulp

84

Vervoerskosten

-

75

Dieetkosten

-

850

925

Verhoging 40%

-

370

-

1.295

1.379

Drempel

-

407

972

Aandeel specifieke zorgkosten

-

-960

19.671

3. Met dagtekening 18 september 2015 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag IB voor het jaar 2014 opgelegd. Conform de aangifte is de aanslag berekend naar een biww van € 19.671.

(…)

5. In het kader van het in 4 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente en de specifieke zorgkosten. Per brief van 12 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd en met deze brief een groot aantal bijlagen meegestuurd. Per brief van 27 juli 2017 heeft verweerder eiser gevraagd nog nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 29 september 2017 en ook bij deze brief weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

6. Per brief van 19 januari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat na toepassing van de eigenwoningreserve en de bijleenregeling de hypotheekrente niet geheel als eigenwoningrente in aftrek kon worden toegelaten en eiser aangaande de specifieke zorgkosten onvoldoende informatie had verstrekt. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 1 februari 2018 en daarbij een groot aantal bijlagen meegestuurd.

7. Per brief van 19 februari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Met dagtekening 10 maart 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en daarbij de specifieke zorgkosten in het geheel niet en de eigenwoningrente voor € 1.935 niet in aftrek toegelaten. De navorderingsaanslag is derhalve berekend naar een biww van € 22.566 (€ 19.671 + € 960 + € 1.935).

8. Per brief van 9 april 2018 heeft eiser tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en per brief van 31 mei 2018 dit bezwaar gemotiveerd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

2.4.

De rechtbank heeft aanvullend voor het jaar 2015 de volgende feiten vastgesteld:

“2. Op 8 maart 2016 heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2015 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 16.188, bestaande uit € 24.814 belastbaar loon, een eigenwoningforfait van € 1.387 en € 10.013 eigenwoningrente.

3. Met dagtekening 3 juni 2016 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag IB voor het jaar 2015 opgelegd. Conform de aangifte is de aanslag berekend naar een biww van € 16.188. (…)

5. In het kader van het in 4 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente. Per brief van 12 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd en met deze brief een groot aantal bijlagen meegestuurd. Per brief van 27 juli 2017 heeft verweerder eiser gevraagd nog nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 29 september 2017 en ook bij deze brief weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

6. Per brief van 19 januari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat na toepassing van de eigenwoningreserve en de bijleenregeling de hypotheekrente niet geheel als eigenwoningrente in aftrek kon worden toegelaten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 1 februari 2018 en daarbij weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

7. Per brief van 19 februari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Met dagtekening 10 maart 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en daarbij de eigenwoningrente voor € 1.928 niet in aftrek toegelaten. De navorderingsaanslag is derhalve berekend naar een biww van € 18.116 (€ 16.188 + € 1.928).

8. Per brief van 9 april 2018 heeft eiser tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en per brief van 31 mei 2018 dit bezwaar gemotiveerd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

2.5.

De rechtbank heeft aanvullend voor het jaar 2016 de volgende feiten vastgesteld:

“2. Op 29 juli 2015 [het Hof begrijpt: 2 maart 2017] heeft eiser zijn aangifte IB voor het jaar 2016 ingediend en daarbij een biww aangegeven van € 22.284, als volgt gespecificeerd:

Belastbaar loon

31.060

Eigenwoningforfait

1.380

Eigenwoningrente

-

9.941

-

-8.561

22.499

Specifieke zorgkosten

vervoerskosten

75

Dieetkosten

-

900

975

Drempel

-

746

229

Aandeel specifieke zorgkosten

-

215

22.284

3. Met dagtekening 22 juni 2017 heeft verweerder eiser de (primitieve) aanslag IB voor het jaar 2016 opgelegd. Conform de aangifte is de aanslag berekend naar een biww van € 22.284. (…)

5. In het kader van het in 4 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte eigenwoningrente. Per brief van 12 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd en met deze brief een groot aantal bijlagen meegestuurd. Per brief van 27 juli 2017 heeft verweerder eiser gevraagd nog nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 29 september 2017 en ook bij deze brief weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

6. Per brief van 19 januari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat na toepassing van de eigenwoningreserve en de bijleenregeling de hypotheekrente niet geheel als eigenwoningrente in aftrek kon worden toegelaten. Eiser heeft daarop gereageerd per brief van 1 februari 2018 en daarbij weer een groot aantal bijlagen meegestuurd.

7. Per brief van 19 februari 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Met dagtekening 10 maart 2018 heeft hij eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en daarbij de specifieke zorgkosten niet en de eigenwoningrente voor € 1.928 niet in aftrek toegelaten en de navorderingsaanslag berekend naar een biww van € 24.413.

8. Per brief van 9 april 2018 heeft eiser tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en per brief van 31 mei 2018 dit bezwaar gemotiveerd. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.”

2.6.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten aan toe.

2.7.

Tot de stukken van het geding betreffende het jaar 2013 behoort een brief van de inspecteur van 14 maart 2017 aan belanghebbende (bijlage 3 bij het verweerschrift in eerste aanleg). In deze brief is onder ‘Betreft’ opgenomen: “Uw aangifte inkomstenbelasting 2013”. In de brief is voorts (voor zover in hoger beroep van belang) opgenomen:

“Wij hebben onderzoek gedaan naar het aangiftegedrag van degene die uw aangifte inkomstenbelasting over 1 of meerdere van de jaren 2012 tot en met 2015 heeft ingediend. Daaruit is gebleken dat diegene voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Mogelijk geldt dat ook voor uw aangifte. Ik zal uw aangifte over 2013 nader beoordelen. Daarvoor heb ik meer informatie nodig. Daarom vraag ik u mij een aantal gegevens op te sturen”.

2.8.

Tot de stukken van het geding betreffende het jaar 2014 behoort een brief van de inspecteur van 14 maart 2017 aan belanghebbende (bijlage 3 bij het verweerschrift in eerste aanleg). In deze brief is onder ‘Betreft’ opgenomen: “Uw aangifte inkomstenbelasting 2014”. In de brief is voorts (voor zover in hoger beroep van belang) opgenomen:

“Wij hebben onderzoek gedaan naar het aangiftegedrag van degene die uw aangifte inkomstenbelasting over 1 of meerdere van de jaren 2012 tot en met 2015 heeft ingediend. Daaruit is gebleken dat diegene voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Mogelijk geldt dat ook voor uw aangifte. Ik zal uw aangifte over 2014 nader beoordelen. Daarvoor heb ik meer informatie nodig. Daarom vraag ik u mij een aantal gegevens op te sturen”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

De rechtbank heeft in de onderhavige zaken het beroep steeds gegrond verklaard voor zover dat zag op de klacht over schending van het hoorrecht (en met toestemming van partijen daar zelf in voorzien zonder terugwijzing), en voor het overige ongegrond verklaard.

3.2.

In hoger beroep is alleen nog in geschil of: (a) de inspecteur bij het opleggen van de navorderingen over de jaren 2015 en 2016 een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat en/of bij het opleggen van de navorderingsaanslagen is getreden buiten het correctiebeleid; (b) de inspecteur met het achterwege laten van een navorderingsaanslag over het jaar 2012 het bij belanghebbende rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij (eveneens) zou afzien van navorderingen over de onderhavige jaren.

3.3.

De hoogte van de opgelegde navorderingsaanslagen is op zichzelf niet meer in geschil. Evenmin is de omvang en toerekening van de veroordeling door de rechtbank voor proceskosten, en de vergoeding van immateriële schade in geschil.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing