Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3336, 23-000527-21
Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3336, 23-000527-21
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 november 2022
- Datum publicatie
- 28 november 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:779
- Zaaknummer
- 23-000527-21
- Relevante informatie
- Art. 69 AWR
Inhoudsindicatie
Valsheid in geschrift. De verdachte heeft namens belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin kosten opgevoerd die in werkelijkheid niet zijn gemaakt.
Uitspraak
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000527-21
datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 2 maart 2021 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845019-14 tegen
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1948,
adres: [adres01] .
Procesgang
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 25 november 2019 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 2 maart 2021 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is, wegens het ontbreken van een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de dagvaarding niet kan volgen wat de verdachte precies wordt verweten. Onduidelijk is ten aanzien van het ten laste gelegde ‘grote aantal’ digitale aangiften, evenals per afzonderlijk ten laste gelegde aangifte, waaruit de onjuistheid of onvolledigheid dan wel het valselijk opmaken of in strijd met de waarheid opgeven in concreto zou hebben bestaan. Uit de tenlastelegging blijkt niet welke aftrekpost bij welke aangifte en belastingplichtige hoort. De woorden ‘waaronder’ en ‘groot aantal aangiften’ maken onduidelijk op welke aangiften het verwijt ziet.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of een tenlastelegging een voldoende opgave van het feit behelst als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), komt het uiteindelijk erop aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de (contextuele) achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is uit welke feitelijke gedragingen het strafbare feit bestaat dat de verdachte wordt verweten.
Het hof is van oordeel dat in de tenlastelegging voldoende wordt geconcretiseerd om welke belastingplichtigen, welke aangiften en welke aftrekposten het gaat. Een zestal belastingplichtigen en bijbehorende kalenderjaren van de aangiften zijn in de tenlastelegging benoemd en de aftrekposten zijn eveneens geduid. In het licht van de inhoud en de omvang van het dossier is voldoende duidelijk voor de verdachte tegen welke beschuldiging(en) hij zich dient te verweren. De dagvaarding voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 261 Sv en het nietigheidsverweer wordt om die reden verworpen.