Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3587, 21/00571 en 21/00572

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3587, 21/00571 en 21/00572

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 december 2022
Datum publicatie
21 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3587
Formele relaties
Zaaknummer
21/00571 en 21/00572
Relevante informatie
Art. 20 AWR, Art. 5 AWR, Art. 10 Awb, Art. 39c Wet LB, Art. 15 Wet LB, Art. 15d Wet LB, Art. 47 Uitv reg LB 2001

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslagen LH terecht en tijdig opgelegd.

8:117 Awb. Relatieve competentie. Hof verklaart onbevoegdheid rechtbank Noord-Holland voor gedekt.

8:63 Awb. Horen getuige kan niet redelijkerwijs bijdragen aan beoordeling zaak.

Uitspraak

kenmerken 21/00571 en 21/00572

6 december 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 19 juli 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/4323 en HAA 20/4833 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 21/00571 (HAA 20/4323)

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag LH 2012) opgelegd van € 8.987. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van

€ 1.688.

1.1.2.

De inspecteur heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van 1 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

kenmerk 21/00572 (HAA 20/4833)

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag LH 2013 opgelegd van € 10.972. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 2.166.

1.2.2.

De inspecteur heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van 15 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Beide zaken

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.2. en 1.2.2. genoemde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 19 juli 2021 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“ De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 september 2021 en aangevuld bij brief van 5 oktober 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld

“1. Eiseres exploiteert een groothandel (met showroom) in surf artikelen en houdt zich bezig met de promotie van de surfsport, onder meer door het organiseren van evenementen op stranden of andere locaties. In 2012 en 2013 heeft eiseres twee werknemers in dienst: [B] en [C] . De aandelen van eiseres werden in die jaren gehouden door de vader van [C] (de zoon), [D] (de vader).

2. Verweerder is in 2015 bij eiseres een boekenonderzoek gestart, waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelastingen en omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 is onderzocht. In 2016 is het onderzoek uitgebreid naar de loonheffingen over de jaren 2011 tot en met 2015, waarbij uitsluitend de vaste kostenvergoeding is onderzocht. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de twee werknemers tot en met 2014 ieder een vaste kostenvergoeding per jaar ontvingen van € 2.640; dat is

€ 220 per maand. Het rapport luidt, voor zover van belang:

“Tijdens de loop van het onderzoek heeft de [C] een aantal weken de gemaakte kosten bijgehouden. Op basis van deze specificatie acht ik de vergoedingad € 52,50 per maand per werknemer aannemelijk. Hoewel het onderzoek te laat heeft plaatsgevonden ga ik uit coulance akkoord met het met terugwerkende kracht toepassen van deze kostenvergoeding”.

3. Bij de bezwaarbehandeling van de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 heeft verweerder aan eiseres verzocht aan te geven waarom voor de twee werknemers van eiseres geen premies werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Hierop is door eiseres niet (tijdig) gereageerd.

4. Bij schrijven van respectievelijk 11 december 2017 en 5 december 2018 kondigt verweerder aan dat in verband met verjaring een naheffingsaanslag loonheffingen 2012 en 2013 ter behoud van rechten aan eiseres wordt opgelegd.

5. Met respectieve dagtekeningen 21 december 2017 en 17 december 2018 zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen loonheffingen 2012 en 2013 opgelegd.

6. Tot de stukken van het geding behoren twee rapporten met de titel “Rapport Datum Verzending” gedateerd 14 maart 2018, respectievelijk 15 april 2019, opgemaakt door [E] van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen. In deze verzendrapporten met bijlagen is het proces van aanmaken van deze naheffingsaanslagen tot en met het aanbieden van de stukken aan de postleverancier beschreven en daarin is vermeld dat de contractuele afspraak luidt dat PostNL stukken binnen 48 uren na aanbieding bezorgt. Er staat dat de naheffingsaanslag 2012 op 15 december 2017 ter postverzending is aangeboden aan PostNL en de naheffingsaanslag 2013 op 11 december 2018.

7. Tot de stukken van het geding behoort eveneens een toelichting op de adresprioritering van het “Beheer van Relaties” (BvR) systeem van de Belastingdienst en een schermafdruk van de adrespagina in dat BvR-systeem. In de toelichting staat dat, bij afwezigheid van een wettelijk gemachtigde, het adres onder codesoort 25 “verplicht toezendadres (bij subnr)” gebruikt wordt. Op regel 6 van de schermprint is onder codesoort 25 het adres [adres 1] , [Z] , vermeld. Dit adres geldt volgens die afdruk sinds 21 september 2012 als geprioriteerd adres (er is geen vervaldatum).

8. Eiseres heeft bij op respectievelijk 4 januari 2018 en 24 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een schriftelijke verslaglegging van [F] (destijds medewerker van de belastingdienst, thans met pensioen) van telefoongesprekken in 2017 tussen haar en belanghebbendes gemachtigde.

“ [F] 7-4-2017

[A] nog even gebeld om te zeggen dat verschillen zijn opgelost.

[A] bedankt mij voor het terugbellen en is blij dat alles is opgelost..

[F] 23-3-2017

Maart 2016 is opgelost.

Tijdvakaangiften april t/m augustus 2016 zijn op 15-3-2017 opnieuw gedaan.

M.i. ook opgelost. Is nog niet zichtbaar in query van 13-3-2017. Volgende query afwachten.

[F] 17-3-2017

[A] belde terug met [nummer 1] . Ik hem meegedeeld dat de aangiften t/m

augustus binnen zijn.

Zodra ik weet of zaak is opgelost bel ik nog even. In agenda gezet 24-3-2017.

[F] 10-3-2017

[A] heeft teruggebeld.

Aangifte maart is goed gegaan. [A] gaat nu de rest van de aangiften t/m augustus

opnieuw doen. Hij belt mij volgende week donderdag of vrijdag weer om te vragen of alles goed is gegaan. In agenda gezet.

[F] 3-3-2017

Analyse 2016 tijdvakken maart t/m augustus.

Kan geen juiste keuze maken in het menu: UitVerschillenanalyseBlijkt.

Oorzaak verschil komt doordat er op 31-1-2017 een correctieaangifte over maart t/m aug. bij

tijdvakaangifte december 2016 voor slecht 1 werknemer wordt gedaan met het programma van de BD.

Collectief wordt nu verlaagd tot het loonbedrag van 1 werknemer. Initieel twee werknemers en nu nog een werknemer. In Polis staan de juiste gegevens van drie werknemers.

[A] verzorgt de loonaangiften. Telnr: [nummer 2]

Gebeld en gesproken met [A] . Verschillen besproken. Aangegeven dat bij

correctieaangiften met programma BD sowieso kans op fouten aanwezig is.

[A] gaat proberen volledig nieuwe initiële tijdvakaangiften maart t/m aug 2016 te

doen.

Wil zeker zijn dat het goed gaat. Ook i.v.m. de afdracht. Wil voorkomen dat er teruggaven of

naheffingen volgen. Volgens [A] is alles betaald incl. de werknemer in de

correctieaangifte.Ik kan nu niet in Pit kijken wegens verstoring.

[A] heeft het momenteel erg druk. Weet niet of het lukt om alle aangiften voor eind volgende week opnieuw te doen. Gezegd dat hij de aangiften niet allemaal op 1 dag moet doen.

[A] zal in ieder geval 1 aangifte doen en belt mij dan volgende week vrijdag.

Ik zal volgende week kijken of de aangifte juist is en of afdracht goed gaat

Als het goed is gegaan doet [A] de rest van de aangiften. In agende gezet 9-3-2017.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Ook in hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen LH 2012 en LH 2013 niet te hoog zijn vastgesteld. Voorts is in hoger beroep in geschil of de rechtbank bevoegd was om over het geschil te oordelen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing