Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3794, 21/00337 en 21/00338
Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3794, 21/00337 en 21/00338
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 december 2022
- Datum publicatie
- 27 februari 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2021:8760, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00337 en 21/00338
- Relevante informatie
- Art. 2 Wet OB 1968, Art. 15 Wet OB 1968, Art. 7 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Geen recht op aftrek van voorbelasting. Boetes verminderd tot nihil.
Uitspraak
kenmerken 21/00337 en 21/00338
1 december 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 31 maart 2021 in de zaken met kenmerken HAA 19/3243 en HAA 19/3244 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 19.548 opgelegd. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete van € 9.774 opgelegd en is € 1.913 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 486 opgelegd. Bij gelijktijdig genomen beschikking is een vergrijpboete van € 243 opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 24 mei 2019 de naheffingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij bovengenoemde uitspraak van 31 maart 2021 als volgt op de door belanghebbende ingestelde beroepen beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
‘De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, maar uitsluitend voor over betrekking hebbend op de boetes;
- -
-
handhaaft de uitspraken op bezwaar voor het overige, en daarmee de naheffingsaanslagen en de beschikking belastingrente;
- -
-
vermindert de boetes tot op € 1.954 (HAA 19/3243) en € 24 (HAA 19/3244);
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 26,80; en
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.’
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 mei 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 een verzoek om uitstel van de zitting ingediend. Bij brief van 1 november 2022 heeft het Hof dit verzoek afgewezen en toegelicht dat naar het oordeel van het Hof het verzoek niet tijdig is gedaan en de hierin aangevoerde omstandigheden niet gelden als gewichtige redenen die uitstel kunnen rechtvaardigen. Het Hof heeft daarom beslist dat het belang dat is gelegen in een voortvarende behandeling van de zaak dient te prevaleren. Belanghebbende heeft 14 november 2022 nogmaals een uitstelverzoek ingediend. Het Hof heeft ook dit verzoek afgewezen maar in de aangedragen gronden wel aanleiding gezien om de gemachtigde van belanghebbende de mogelijk te bieden langs digitale weg (beeldbellen) aan de zitting deel te nemen. Van deze mogelijkheid heeft de gemachtigde van belanghebbende gebruikgemaakt.
Belanghebbende heeft op 4 en 5 november 2022 (per e-mail) nadere stukken ingediend. Afschriften hiervan zijn (per e-mail) aan de inspecteur verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
‘Feiten
1. Eiseres, tot 2004 geheten [naam 1] BV, heeft volgens een akte van statutenwijziging van [datum] 2004 ten doel het telen en verhandelen van tulpen, het oprichten van, deelnemen in en het beheren van andere vennootschappen, en het beleggen van vermogen. Directeur en enig aandeelhouder was tot zijn overlijden in 2020 [naam 2] . De gemachtigde van eiseres is één van de twee zonen van wijlen [naam 2] . Hij is tevens één van de erfgenamen van [naam 2] . Sinds het overlijden staat de gemachtigde ingeschreven bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als directeur van eiseres.
2. Eiseres heeft over de perioden in geding aangiften omzetbelasting ingediend en telkens daarbij om teruggaaf gevraagd. Rekening houdend met naheffingen, verminderingen en teruggaven heeft zij over die perioden per saldo de volgende bedragen aan omzetbelasting op aangifte terug ontvangen:
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
€ 1.506 |
€ 2.000 |
€ 2.970 |
€ 4.015 |
€ 5.314 |
€ 486 |
3. Bij eiseres is een boekenonderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in een controlerapport van 19 oktober 2018. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige naheffingsaanslagen en beschikkingen opgelegd en uitgereikt. Daarbij is aangesloten bij de voornoemde terugbetaalde bedragen omzetbelasting.’
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.