Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3553, 22/00636 en 22/00637

Gerechtshof Amsterdam, 01-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3553, 22/00636 en 22/00637

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 augustus 2023
Datum publicatie
10 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3553
Zaaknummer
22/00636 en 22/00637
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 7:2 Awb

Inhoudsindicatie

Bevestiging van uitspraak van de rechtbank; betalingsonmacht griffie; horen zitting rechtbank; hoorzitting bezwaar; woz-waarden.

Uitspraak

kenmerken 22/00636 en 22/00637

1 augustus 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 13 juli 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/1610 en HAA 21/68 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [A] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 156.000.

1.1.2.

Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ met dagtekening 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 184.000.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de bovenstaande beschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 augustus 2022 en aangevuld op 21 september 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft op 30 mei 2023 nadere stukken ontvangen van belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. Eiser is huurder van de woning. De woning is een benedenwoning, gebouwd in 1992, met een vrijstaande berging/schuur en een tuin.

2. Eiser heeft in zijn brieven met dagtekening 28 mei 2020 en 4 maart 2021 verzocht om ontheffing van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd. In een formulier heeft eiser aangegeven dat hij inkomen geniet, maar niet over vermogen beschikt. De rechtbank heeft geen verklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand over de inkomens- en vermogenspositie van eiser opgevraagd.

3. De rechtbank heeft bij brieven van 24 juni 2020 respectievelijk 30 maart 2021 aan eiser meegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht voorlopig wordt toegewezen. Tevens is in deze brief aangegeven dat de rechter die het beroep behandelt definitief beslist of eiser al dan niet in staat is om de griffierechten te voldoen.

4. In de dossiers bevinden zich twee loonspecificaties afkomstig van [B] . waarin is vermeld dat eiser in week 13 tot en met week 16 van 2020 een bedrag van netto€ 827,68 heeft verdiend en in week 1 tot en met week 4 van 2021 een bedrag van netto€ 852,59 heeft verdiend.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

In een verslag van een telefonische hoorzitting op 16 november 2020 (14.00 uur) inzake het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2020 als bedoeld onder 1.1.2 is onder meer het volgende vermeld:

“De gemachtigde (…) maakt bezwaar tegen de wijze van de hoorzitting. (…) De medewerker belastingen (…) wijst op het dringende verzoek van de regering om zo veel mogelijk thuis te werken ivm de omstandigheden betreffende het coronavirus. De medewerker belastingen meldt daarbij ook dat het kantoor van GR Cocensus daarom alleen voor noodgevallen geopend is; alle medewerkers van Cocensus werken momenteel thuis. Cocensus biedt de mogelijkheid om de belastingplichtige telefonisch te horen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of:

a. de zaak naar de rechtbank moet worden teruggewezen omdat belanghebbende tijdens de zitting bij de rechtbank niet is gehoord;

b. de rechtbank het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht met betrekking tot het in eerste aanleg verschuldigde griffierecht ten onrechte heeft afgewezen;

c. de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geschonden;

d. de WOZ-waarde van de woning voor de jaren 2019 en 2020 niet te hoog is vastgesteld;

e. belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende zijn grief dat in de bezwaarfase niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn verstrekt, ingetrokken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing