Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:497, 21/00497, 21/00498 en 21/00499
Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:497, 21/00497, 21/00498 en 21/00499
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 februari 2023
- Datum publicatie
- 1 maart 2023
- Annotator
- Zaaknummer
- 21/00497, 21/00498 en 21/00499
- Relevante informatie
- Art. 16 AWR, Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 8.17 Wet IB 2001, Art. 8:75 Awb, Art. 8:108 Awb
Inhoudsindicatie
Correctiebeleid, reiskosten ziekenbezoek, immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
kenmerken 21/00497, 21/00498 en 21/00499
14 februari 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 4 juni 2021 in de zaak met kenmerken HAA 20/1233, HAA 20/1234 en HAA 20/1235 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan eiser voor de jaren 2013 tot en met 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.945 (2013), € 33.987 (2014) en € 34.086 (2015) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.839 (2013), € 2.556 (2014) en € 1.869 (2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de inspecteur aan eiser € 55 (2013), € 135 (2014) en € 77 (2015) belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft op 19 februari 2018 een bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen van de gemachtigde van eiser ontvangen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze heeft als volgt geoordeeld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van immateriële schadevergoeding ten bedrage van
€ 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 juli 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren [in] 1938 en is gehuwd in de onderhavige jaren.
2013 (HAA 20/1233)
2. Verweerder heeft met dagtekening 31 januari 2013 een voorlopige aanslag ib/pvv 2013 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.340 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.598.
3. Eiser heeft op 18 maart 2014 de digitale aangifte ib/pvv over 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.355 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.839. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 2.384.
4. Voorts heeft verweerder met dagtekening 31 mei 2014 de definitieve aanslag ib/pvv 2013 aan eiser opgelegd, conform de ingediende aangifte.
2014 (HAA 20/1234)
5. Verweerder heeft met dagtekening 31 januari 2014 een voorlopige aanslag ib/pvv 2014 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.340 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.598.
6. Eiser heeft op 26 maart 2015 de digitale aangifte ib/pvv over 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.686 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.556. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 1.301.
7. Voorts heeft verweerder met dagtekening 31 mei 2015 de definitieve aanslag ib/pvv 2014 aan eiser opgelegd, conform de ingediende aangifte.
2015 (HAA 20/1235)
8. Eiser heeft op 10 maart 2016 de digitale aangifte ib/pvv over 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.104 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.869. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 982.
9. Verweerder heeft met dagtekening 28 mei 2016 een voorlopige aanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd. Voorts heeft verweerder met dagtekening 31 mei 2016 de definitieve aanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd. Beide aanslagen zijn conform de ingediende aangifte opgelegd.
Alle aanslagen
10. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij Werkkollektief Hoorn (hierna: WKH). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door WKH ingediende aangiften ib/pvv. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door WKH ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.
11. In het kader van het in het punt 10 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief met dagtekening 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten in de aangifte ib/pvv 2013 tot en met 2015. Verweerder heeft op 18 augustus 2017 een reactie van eiser ontvangen.
12. Verweerder heeft eiser bij brieven met dagtekening 5 september 2017 geïnformeerd over zijn voornemen om navorderingsaanslagen over de jaren 2013 tot met 2015 op te leggen. Hierop heeft de gemachtigde eiser bij brief van 29 september 2017 gereageerd.
13. Verweerder heeft met dagtekening 20 januari 2018 de navorderingsaanslagen ib/pvv 2013 tot en met 2015 aan eiser opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiser geclaimde aftrek specifieke zorgkosten voor het jaar 2013 na aftrek van de drempel voor een bedrag van € 794 geaccepteerd. De geclaimde aftrek specifieke zorgkosten zijn voor de jaren 2014 en 2015 volledig gecorrigeerd.
14. Verweerder heeft op 19 februari 2018 het (pro forma) bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2013 tot en met 2015 ontvangen. Verweerder heeft bij brieven van 13 maart 2018 en 10 april 2018 de gemachtigde van eiser verzocht het bezwaarschrift nader te motiveren.
15. Verweerder heeft op 23 april 2018 de nadere motivering van het bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser ontvangen.
16. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 11 juni 2019 een vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift aan de gemachtigde van eiser verstuurd.
17. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 26 augustus 2019 de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 september 2019 te Amsterdam.
18. Bij brief van 3 september 2019 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven telefonisch gehoord te willen worden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en de gemachtigde bij brief van 9 september 2019 nogmaals uitgenodigd voor een hoorgesprek op 8 oktober 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
19. Verweerder het met dagtekening 11 december 2019 uitspraken op bezwaar gedaan. De bezwaren tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2013 tot en met 2015 zijn ongegrond verklaard.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en – zo ja – of zij niet tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.