Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:999, 22/00211 tot en met 22/00213

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:999, 22/00211 tot en met 22/00213

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 april 2023
Datum publicatie
17 mei 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:999
Zaaknummer
22/00211 tot en met 22/00213
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 7:1 Awb

Inhoudsindicatie

Een belanghebbende die beroep wil instellen, dient op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb eerst bezwaar te maken. Dat betekent dat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraken op bezwaar in deze zaken. Immers, die uitspraken zijn niet aan hem gericht.

Daarbij berust het kennelijk niet op een vergissing dat de rechtbank appellant als insteller van de beroepen heeft aangemerkt. Ware dat volgens appellant anders, dan had het in de rede gelegen dat hij de rechtbank of in elk geval toch het Hof daarop had gewezen. Dat heeft hij op geen enkel moment gedaan. Integendeel eerder, omdat zijn gemachtigde ter zitting bij het Hof desgevraagd heeft verklaard namens appellant te procederen. Van deze verklaring is hij niet teruggekomen naar aanleiding van de vraag van het Hof of appellant belanghebbende is. En zelfs niet toen de heffingsambtenaar ter zitting het standpunt had ingenomen dat dit niet het geval is, omdat de beschikkingen en de aanslagen op naam van [bedrijf 1] staan.

Omdat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen, had de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk moeten verklaren (vergelijk de uitspraak van dit Hof van 12 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169, in een eerdere zaak van appellant). Er bestaat echter geen reden de uitspraken van de rechtbank te vernietigen, omdat appellant daarbij geen belang heeft (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033).

Uitspraak

kenmerken 22/00211 tot en met 22/00213

13 april 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [Z] , appellant,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)

tegen de uitspraken van 18 maart 2022 in de zaken met kenmerken AMS 21/454 tot en met AMS 21/456 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

appellant

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

Kenmerk 22/00211 (AMS 21/454)

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (3e verdieping) in [Z] voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld op € 818.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.

Kenmerk 22/00212 (AMS 21/455)

1.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (3e verdieping) in [Z] voor het kalenderjaar 2019 is vastgesteld op € 601.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.

Kenmerk 22/00213 (AMS 21/456)

1.3.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2020 aan “ [bedrijf 1] . ( [bedrijf 2] )” bekendgemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak [A-straat] (souterrain) in [Z] voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld op € 1.158.000. In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.

Alle kenmerken

1.4.

Nadat de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen had gehandhaafd, is daartegen beroep ingesteld, welke beroepen de rechtbank in haar thans bestreden uitspraken ongegrond heeft verklaard.

1.5.

Appellant heeft bij op 29 maart 2023 bij de griffie van het Hof ingekomen geschriften hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

Op 10 februari 2023 is in alle zaken een nader stuk ingekomen van appellant. In alle zaken is een afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In de door de gemachtigde van appellant ingediende bezwaarschriften staat dat “namens opdrachtgever c.q. belanghebbende tijdig bezwaar [wordt] aangetekend tegen het in kopie bijgevoegde (aanslag-/beschikkings)biljet ten name van [bedrijf 1] .”

2.2.

In de uitspraken op bezwaar, die zijn geadresseerd aan de gemachtigde van appellant, is vermeld: “Betreft: [bedrijf 2] | [A-straat] (…)”.

2.3.

In de door de gemachtigde van appellant daartegen ingediende beroepschriften staat dat “[n]amens belanghebbende, ultimo [X] , (…) tijdig beroep [wordt] ingesteld tegen de uitspraak van de gemeente [Z] d.d. [29 of 30] december jl. die ik eerst op 9 januari jl. per reguliere post mocht ontvangen.”

2.4.

De rechtbank heeft appellant vervolgens als procespartij aangeduid in alle van haar afkomstige correspondentie over deze zaken. De griffier van de rechtbank heeft in alle zaken ook griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 49). Ten slotte is in elk van de bestreden uitspraken vermeld dat zij zijn gedaan in een geding tussen appellant en de heffingsambtenaar, en dat appellant het beroep heeft ingesteld.

2.5.

In de door de gemachtigde van appellant ingediende hogerberoepschriften is te lezen dat de hoger beroepen worden ingesteld “[n]amens belanghebbende, [X] ”. De griffier van het Hof heeft wederom in alle zaken griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 136).

2.6.

Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd bevestigd dat hij namens appellant procedeert.

3 Vooraf en ambtshalve

3.1.

Een belanghebbende die beroep wil instellen, dient op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb eerst bezwaar te maken. Dat betekent dat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraken op bezwaar in deze zaken. Immers, die uitspraken zijn niet aan hem gericht (zie 2.2).

3.2.

Daarbij berust het kennelijk niet op een vergissing dat de rechtbank appellant als insteller van de beroepen heeft aangemerkt. Ware dat volgens appellant anders, dan had het in de rede gelegen dat hij de rechtbank of in elk geval toch het Hof daarop had gewezen. Dat heeft hij op geen enkel moment gedaan. Integendeel eerder, omdat zijn gemachtigde ter zitting bij het Hof desgevraagd heeft verklaard namens appellant te procederen (zie 2.6). Van deze verklaring is hij niet teruggekomen naar aanleiding van de vraag van het Hof of appellant belanghebbende is. En zelfs niet toen de heffingsambtenaar ter zitting het standpunt had ingenomen dat dit niet het geval is, omdat de beschikkingen en de aanslagen op naam van [bedrijf 1] . staan.

3.3.

Omdat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen, had de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk moeten verklaren (vergelijk de uitspraak van dit Hof van 12 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169, in een eerdere zaak van appellant). Er bestaat echter geen reden de uitspraken van de rechtbank te vernietigen, omdat appellant daarbij geen belang heeft (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033).

4 Beoordeling

5 Kosten

6 Beslissing