Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:296, 23/212

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:296, 23/212

Inhoudsindicatie

Bezwaar en beroep tegen beslissingen betreffende afgegeven invoercertificaten niet-ontvankelijk. Belanghebbende is niet rechtstreeks en individueel geraakt.

Uitspraak

kenmerk 23/212

9 januari 2024

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)

tegen de uitspraak van 10 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 20/6567 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen een uitspraak op bezwaar van de minister waarin hij diverse beslissingen betreffende aan ruim 300 ondernemingen afgegeven invoercertificaten heeft gehandhaafd. In haar uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt [de minister[ tot vergoeding van de immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 333;

-

veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 667;

-

veroordeelt [de minister] in de proceskosten van [belanghebbende], tot een bedrag van € 1.674; en

-

draagt [de minister] op het betaalde griffierecht van € 354 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.2.

Het hogerberoepschrift van belanghebbende is ingekomen op 8 maart 2023 en aangevuld bij brief van 31 maart 2023. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De Minister van Economische Zaken heeft op 1 juli 2017, op 1 oktober 2017 en op 1 januari 2018 in het kader van Verordening (EG) nr. 616/2007 aan ruim 300 ondernemingen invoercertificaten afgegeven voor de invoer van pluimveevlees uit Brazilië onder de in genoemde verordening vermelde contingenten 09.4211 en 09.4214. Die ondernemingen is daardoor het recht verleend en de verplichting opgelegd om tijdens de geldigheidsduur van de invoercertificaten een bepaalde hoeveelheid pluimveevlees uit Brazilië in te voeren. De invoercertificaten waren alle geldig tot en met 30 juni 2018.

2.2.

Bij e-mailbericht van 30 mei 2018 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO) heeft belanghebbende melding gemaakt van een staking in Brazilië. Zij heeft daarom gevraagd om een verlenging van de geldigheidstermijn van de in 2.1 bedoelde invoercertificaten toe te staan dan wel om de invoerverplichting (deels) te laten vervallen.

2.3.

Op 13 augustus 2018 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar het in 2.2 bedoelde emailbericht, bij de RVO een verzoek ingediend om een geval van overmacht te erkennen en de zekerheid vrij te geven. In de desbetreffende brief verwijst belanghebbende naar “Operação Carne Fraca” van de Braziliaanse autoriteiten en een “allesomvattende staking in Brazilië”. Verzocht is om vrijgave van een bedrag aan zekerheid van primair (in totaal) € 712.179,70 en subsidiair (in totaal) € 493.560,40. In de brief is verder vermeld dat in de bijlagen daarbij bestanden kunnen worden gevonden met, onder meer, “Machtigingen van de diverse firma’s die wij vertegenwoordigen.” Tot die bijlagen behoort een op 10 augustus 2018 gedagtekend document dat een lijst met 200 ondernemingen bevat. De inleidende tekst van dat document, voorzien van het firmastempel van belanghebbende en een handtekening, luidt als volgt:

“De navolgende firma’s machtigen bij deze [belanghebbende] B.V., om namens hen op te treden als behandelaar voor alle bezwaar- en beroepsprocedures bij de rijksdienst voor ondernemend Nederland.

[belanghebbende] B.V. zal als vertegenwoordiger van deze firma’s optreden.

Er van uit gaande dat u hier mee afdoende bent geïnformeerd, verblijf ik,

Hoogachtend,

[medewerker belanghebbende] ”

2.4.

Bij aan belanghebbende gerichte brief van 16 januari 2020 heeft de minister het verzoek tot erkenning van overmacht en vrijgave van de gestelde zekerheid afgewezen. Tevens heeft de minister in die brief geschreven dat de voor de in de bijlage vermelde invoercertificaten, die op 2 en 14 augustus 2018 retour zijn ontvangen, de zekerheid wordt verbeurdverklaard, omdat die certificaten niet (volledig) zijn benut binnen de geldigheidsduur ervan. Volgens de brief betreft de verbeurdverklaring een bedrag van in totaal € 716.190,10.

2.5.

De in 2.4 bedoelde brief van de minister bevat verder overwegingen waarom overmacht wegens “Carne Fraca” en “Stakingen” niet wordt erkend. Het verbeurdverklaarde bedrag aan zekerheid wordt gespecificeerd naar de bijlage. Die bijlage bestaat uit een lijst met onder meer de betrokken invoercertificaatnummers, de namen van de ondernemingen aan wie elk van de invoercertificaten is afgegeven en het bedrag van de daarop verbeurde zekerheid.

2.6.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van de in 2.4 bedoelde brief op 13 februari 2020 een bezwaarschrift ingediend. De minister heeft dat bezwaar afgewezen.

2.7.

Belanghebbende heeft bij de rechtbank een (gedeeltelijke) kopie overgelegd van een akte van borgtocht, gedagtekend 7 juli 2017, waarin N.V. Nationale Borg-Maatschappij zich als borg stelt:

“(…) voor [belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , alsmede de in de bijlage genoemde ondernemingen (hierna te noemen “de Debiteur”), tot een maximumbedrag van (…), voor bedragen welke de Debiteur verschuldigd is of zal worden aan de Minister van Economische Zaken, uit hoofde van financiële verplichtingen ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Algemene douaneregeling en/of de Landbouwwet,

(…)

Deze borgtocht Is uitsluitend van toepassing op de verplichtingen van de Debiteur uit hoofde van de inschrijvingsronde van juli 2017 met betrekking tot invoerregeling gezouten en ander pluimveevlees uit Brazilië, Thailand en andere landen (EG-verordening 616/2007) en zal vervallen na volledige en juiste afwikkeling door de Debiteur van al diens daaruit voortvloeiende verplichtingen. De Minister van Economische Zaken zal daartoe een schriftelijk dechargebericht aan Nationale Borg verstrekken.”

In de begeleidende brief aan de rechtbank van 16 januari 2023 bij het overleggen van de akte van borgtocht heeft belanghebbende in punt 3.3 het volgende geschreven:

“Verweerder wenst thans (…) de door [belanghebbende] BV gestelde borg aan te spreken. Die borg is niet door [belanghebbende] BV ten behoeve van zichzelf gesteld, maar (…) aan andere, zelfstandige entiteiten ofwel de daadwerkelijke importeurs. De borg waar we thans over spreken is dus niet door de importeurs separaat gesteld. Daarbij is de borg niet rechtstreeks gesteld door [belanghebbende] , maar door de Nationale Borg (…). In een akte van borgtocht heeft de Nationale Borg zich borg gesteld.”

2.8.

Ter zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende bevestigd dat het bezwaarschrift van 13 februari 2020 is ingediend uitsluitend voor haarzelf en niet namens de ondernemingen aan wie de invoercertificaten zijn afgegeven en dat al die ondernemingen zijn vermeld in de bijlage bij de onder 2.7 genoemde akte van borgtocht.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht nietontvankelijk is verklaard. Meer bepaald houdt partijen verdeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet het recht op bezwaar en beroep toekomt tegen enige beslissing in de in 2.4 bedoelde brief van de minister.

4 Beoordeling

5 Kosten

6 Beslissing