Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3723, 23/617 tot en met 23/627

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3723, 23/617 tot en met 23/627

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 december 2024
Datum publicatie
28 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3723
Zaaknummer
23/617 tot en met 23/627
Relevante informatie
Art. 7:6 Adw, Art. 8:2 Adw

Inhoudsindicatie

Douanerecht; verzoek terugbetaling en verzoek wijziging aangifteregels; toepassing preferentieel tarief; art. 64, lid 2, DWU; art. 173, lid 3, van het DWU; art. 120 DWU

Uitspraak

kenmerken 23/617 tot en met 23/627

17 december 2024

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)

tegen de uitspraak van 9 mei 2023 in de zaak met kenmerken HAA 21/1496 tot en met HAA 21/1506 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om terugbetaling van

douanerechten ten bedrage van in totaal € 557.850,02 deels toegewezen (voor een bedrag van € 245.265,84) en deels afgewezen (voor een bedrag van € 312.584,18). De douanerechten waren geheven met elf uitnodigingen tot betaling overeenkomstig evenzoveel maandaangiften van belanghebbende.

1.1.2.

De inspecteur heeft daarnaast het verzoek van belanghebbende om de betreffende

maandaangiften te wijzigen met toepassing van artikel 173, lid 3, van het DWU afgewezen.

1.2.

De inspecteur heeft het bezwaar tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 genoemde beslissingen

bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

Na het instellen van hoger beroep door belanghebbende zijn nog de volgende stukken ingediend:

-

een nadere motivering van het hoger beroep door belanghebbende

-

een verweerschrift door de inspecteur, en

-

een nader stuk door belanghebbende.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende beschikt over een vergunning voor het beheer van een douane-entrepot en doet maandelijks een verzamelaangifte van de goederen die zij in de voorafgaande maand in het vrije verkeer heeft gebracht. In haar entrepot slaat belanghebbende onder meer goederen op van het Japanse concern [Japanse concern].

2.2.

Op 1 februari 2019 is de ‘Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap’ (Pb L 330/3, d.d. 27 december 2018; hierna: de Overeenkomst) in werking getreden. Op basis van de Overeenkomst kan, met ingang van 1 februari 2019, voor goederen van oorsprong uit Japan een beroep worden gedaan op toepassing van een preferentieel tarief.

2.3.

In de maandaangiften over de maanden februari 2019 tot en met december 2019 heeft belanghebbende voor een deel van de goederen die zij als indirect vertegenwoordiger van [Japanse concern] in het vrije verkeer heeft gebracht, geen aanspraak gemaakt op toepassing van het onder 2 genoemde preferentiële tarief, terwijl die mogelijkheid op dat moment wel voor haar openstond. De inspecteur heeft voor de desbetreffende aangifteregels de aangifte van belanghebbende gevolgd en dus niet het preferentiële tarief (0%) toegepast.

2.4.

Het geschil betreft in alle gevallen goederen die reeds vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst (op 1 februari 2019) zijn ingeslagen in het entrepot van belanghebbende, maar pas op of na die datum in het vrije verkeer zijn gebracht. De facturen voor deze goederen zijn afkomstig van [Japanse concern] [A Ltd.]. en gericht aan [Japanse concern] [B B.V.]. De tot de gedingstukken behorende facturen zijn gedateerd in de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 januari 2019. Uit het op de facturen geplaatste attest van oorsprong blijkt dat deze allemaal achteraf zijn opgemaakt:

“The exporter of the products covered by this document (Exporter Reference No. [***] ) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of JAPAN preferential origin (C-1).
Tokyo, 02 February 2019 [Japanse concern] [A Ltd.].”

De vermelding van 2 februari 2019 als datum van afgifte berust op een keuze van [Japanse concern], zo is vermeld in een tot de gedingstukken behorend e-mailbericht van 14 mei 2020 van belanghebbende aan de inspecteur:

“Onze klant heeft gemeend de achteraf afgegeven attesten te dateren op een datum kort na de inwerkingtreding van de [Overeenkomst] per 1 februari 2019. Echter in werkelijkheid heeft onze klant de betreffende facturen (…) op 24 en 25 juni 2019 voorzien van de betreffende factuurverklaring. (…) Deze facturen heeft onze klant op 26 juni 2019 met ons gedeeld waarna wij deze hebben vastgelegd in ons systeem.”

2.5.

Op 2 maart 2020 heeft belanghebbende een verzoek om terugbetaling ingediend, onder meer voor de douanerechten die zijn geheven over de goederen uit Japan waarvoor zij beschikte over een attest van oorsprong, maar waarvoor zij in haar maandaangiften (in de periode van februari 2019 tot en met december 2019) geen aanspraak heeft gemaakt op het preferentiële tarief. Met dit deel van haar verzoek om terugbetaling is een bedrag van € 312.584,18 aan douanerechten gemoeid.

2.6.

Bij brief van 10 juli 2020 heeft belanghebbende daarnaast – voor dezelfde aangifteregels als waarop voormeld verzoek om terugbetaling betrekking heeft – een verzoek tot wijziging ingediend, met toepassing van het bepaalde in artikel 173, lid 3, van het DWU. Zij verzoekt haar maandaangiften zodanig te wijzigen dat daarin voor de desbetreffende goederen (alsnog) aanspraak wordt gemaakt op het preferentiële tarief.

2.7.

Bij (in één geschrift vervatte) beschikkingen van 25 november 2020 heeft de inspecteur zowel het onder 2.5 genoemde verzoek om terugbetaling als het onder 2.6 genoemde verzoek om wijziging, afgewezen. In hetzelfde geschrift heeft de inspecteur wel terugbetaling verleend op een aantal andere aangifteregels, omdat daarvoor wel aanspraak op preferentie was gemaakt, maar het verkeerde tarief was toegepast; deze terugbetalingen zijn geen onderwerp van geschil.

3 Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de verzoeken om terugbetaling en de verzoeken om wijziging van de desbetreffende aangifteregels, terecht zijn afgewezen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing