Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1159, 24/1927

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1159, 24/1927

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 april 2025
Datum publicatie
21 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1159
Zaaknummer
24/1927
Relevante informatie
Art. 8:72 Awb

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende wil dat de aanslag op een hoger bedrag wordt vastgesteld. Het Hof is echter niet bevoegd de aanslag te verhogen.

Uitspraak

kenmerk 24/1927

22 april 2025

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 21 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 23/566 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.172. Daarnaast heeft de inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 8 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep in de thans bestreden uitspraak ongegrond verklaard.

1.4.

Het hoger beroep is ingesteld op 29 maart 2024, en daarna diverse malen aangevuld (op 2 april, 24 mei, 5 juni, 17 juni en 25 juni 2024). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens opnieuw diverse stukken ingediend (op 27 augustus, 5 september, 6 september, 19 december, 31 december 2024, en 6 februari, 10 februari (2 stuks), 11 februari, 14 februari, 15 februari en 22 februari 2025). Een afschrift is telkens aan de inspecteur gezonden.

1.5.

Op 13 februari 2025 heeft het Hof belanghebbende bericht dat geen aanleiding is gezien om op zijn verzoek getuigen op te roepen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Na afloop van het onderzoek heeft het Hof onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Een proces-verbaal daarvan is reeds aan partijen verzonden. Deze schriftelijke uitspraak is op verzoek van de Hoge Raad gedaan ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten (belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en het gehele jaar 2021 gehuwd geweest met [naam] .

2. In 2018 heeft eiseres een arbeidsconflict met haar werkgever [bedrijf] (de werkgever) gehad.

3. Aan eiseres is door haar werkgever een leaseauto ter beschikking gesteld met [kenteken] . Nadat eiseres de aan haar ter beschikking gestelde leaseauto, ook na herhaald verzoek niet inleverde, heeft de werkgever op 12 juni 2018 aangifte gedaan van verduistering bij de politie. Op 16 juni 2018 is de leaseauto, welke op dat moment bij [naam] in gebruik was, in beslag genomen.

4. Op 4 januari 2019 is de auto door de leasemaatschappij opgehaald bij het beslaghuis.

5. Op 15 januari 2021 is op basis van historische gegevens geautomatiseerd een voorlopige teruggaaf vastgesteld.

6. Op 28 februari 2021 is eiseres uitgenodigd de aangifte IB/PVV 2021 in te dienen. Eiseres heeft per brief op 31 maart 2022 een verzoek om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2021 ingediend. Verweerder heeft op 19 april 2022 uitstel verleend tot
1 september 2022.

7. Op 31 augustus 2022 is de aangifte IB/PVV 2021 van eiseres ontvangen.

8. Op 11 oktober 2022 zijn de definitieve aanslag IB/PVV 2021, berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.172 en de beschikking belastingrente vastgesteld. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 566, vermeerderd met een bedrag aan belastingrente van € 8.

9. Op 14 september 2022 heeft eiseres (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar was gericht tegen de aangifte, omdat bezwaar tegen de aangifte niet mogelijk is heeft verweerder het bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de definitieve aanslag van 11 oktober 2022.

10. Verweerder heeft op 16 november 2022 een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar naar eiseres verzonden. Hij maakt hierin kenbaar dat de aanslag IB/PVV 2021 naar zijn mening juist is vastgesteld. Onder het kopje ‘horen’ staat het volgende vermeldt:

‘Ik wil u nog wijzen op het recht dat u heeft om gehoord te worden. Dit stelt u in de gelegenheid om het bezwaar mondeling toe te lichten. Hiernaast wil ik u nog wijzen op het recht dat u heeft om de stukken betreffende het bezwaar in te zien. Ik verzoek u mij schriftelijk te laten weten of u gebruik wenst te maken van het hoorrecht en of het inzagerecht. Dit kan door mij een e-mail te sturen. Bij geen reactie over het horen ga ik er van uit dat u afziet van deze rechten.’

11. Voorts is er onder het kopje ‘voorgenomen beslissing’ het volgende opgenomen:

‘Ik verzoek u te reageren voor 2 december 2022. Bij geen reactie ga ik ervan uit dat u afziet van horen.’

12. Eiseres heeft niet gereageerd op het verzoek of zij gehoord wenste te worden. Verweerder heeft eiseres daarom niet gehoord en hij is toen overgegaan tot het doen van een uitspraak op bezwaar op 14 december 2022. Het bezwaar is afgewezen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep vooral in geschil of de aanslag IB/PVV 2021 hoger moet worden vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing