Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1353, 24/226 tot en met 24/230
Gerechtshof Amsterdam, 14-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1353, 24/226 tot en met 24/230
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 januari 2025
- Datum publicatie
- 28 mei 2025
- Zaaknummer
- 24/226 tot en met 24/230
- Relevante informatie
- Art. 2a Wet OB 1968, Art. 7 lid 7 Wet OB 1968, Art. 67c AWR
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslagen vernietigd moeten worden omdat aan haar ten onrechte een btw-identificatienummer is uitgereikt.
Uitspraak
kenmerken 24/226 tot en met 24/230
14 januari 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. T.J. Kok)
tegen de uitspraak van 21 december 2023 in de zaak met kenmerken HAA 22/3676, HAA 22/3677, HAA 22/3678, HAA 22/3679 en HAA 22/3680 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft voor de jaren 2016 tot en met 2020 naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes aan belanghebbende opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Na het instellen van hoger beroep door belanghebbende, hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- -
-
een verweerschrift door de inspecteur;
- -
-
een nader stuk door belanghebbende, en
- -
-
een pleitnota door belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten, die partijen als zodanig niet hebben bestreden (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is opgericht op 14 augustus 1987. Haar statutaire doelstelling is “Het ontwerpen (doen) produceren en verkopen van apparatuur op milieugebied, recycling en energiebesparing en al hetgeen daarmede verband houdt en daartoe bevorderlijk is, alles in de ruimste zin des woords genomen”. Aanvankelijk stond zij ook met deze activiteiten geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). In 2009 zijn de bedrijfsactiviteiten in het handelsregister van de KvK gewijzigd naar financiële holdings houdster- en financieringsactiviteiten.
2. Eiseres heeft in het verleden als ondernemer aangiften omzetbelasting ingediend. Op enig moment is zij als ondernemer afgevoerd uit de administratie van de Belastingdienst.
3. Naar aanleiding van een bericht van de KvK over de verhuizing van eiseres naar Amsterdam, heeft verweerder eiseres bij brief van 10 juni 2010 meegedeeld dat zij voor de omzetbelasting is geregistreerd als ondernemer die voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties verricht. Daarbij is tevens bekendgemaakt wat het btw-identificatienummer van eiseres is.
4. Met dagtekening 20 januari 2012 heeft verweerder eiseres een formulier “Opgaaf gegevens omzetbelasting, vrijgestelde goederen en diensten” (het vragenformulier) gezonden. In het vragenformulier staat onder meer het volgende vermeld:
Waarom dit formulier?
U doet geen btw-aangifte omdat u alleen vrijgestelde goederen of diensten levert. Met de gegevens van dit formulier beoordelen wij of dit nog steeds het geval is, en of u goederen of diensten uit het buitenland hebt afgenomen. Hiervoor moet u mogelijk nog aangifte doen en btw betalen.
Beoordeling gegevens
Krijgt u van ons geen bericht naar aanleiding van dit formulier? Dan verandert er voor u niets. Als wij meer gegevens van u nodig hebben, nemen wij contact met u op.”
5. Eiseres heeft het vragenformulier op 27 februari 2012 ondertekend en teruggestuurd en daarop ingevuld dat haar activiteiten in 2010 en 2011 bestonden uit houdster- en financieringsactiviteiten, dat zij geen goederen/diensten uit enig buitenland heeft afgenomen, dat zij geen onroerende zaak heeft gebouwd/verbouwd of heeft doen bouwen/verbouwen en ook geen onroerende zaak heeft verkocht.
6. Eiseres houdt 100% van de aandelen in [bedrijf A] in Kroatië .
[bedrijf A] was voornemens in Kroatië een golfresort te ontwikkelen en te exploiteren. De vergunningen daarvoor zijn echter ingetrokken wat heeft geleid tot een schadevergoedingsprocedure van eiseres en [bedrijf A] tegen de Kroatische overheid. In het kader van die procedure zijn aan eiseres door verschillende in andere EU lidstaten dan Nederland gevestigde dienstverleners diensten verricht. Eiseres heeft aan deze dienstverleners haar btw-identificatienummer verstrekt. Die dienstverleners hebben dat nummer vermeld op hun facturen aan eiseres en onder verwijzing naar artikel 196 van Richtlijn 2006/112/EG (de btw-richtlijn) de ter zake verschuldigde btw verlegd naar eiseres.
7. Bij brief van 14 januari 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat volgens zijn gegevens ondernemers uit andere EU-lidstaten op het btw-identificatienummer van eiseres tussen 1 januari 2016 en 1 oktober 2020 bedragen hebben gelist. Verweerder heeft eiseres verzocht hierover nadere informatie te verstrekken.
8. In reactie op de brief van 14 januari 2021 heeft de gemachtigde bij e-mailbericht van 30 april 2021 onder meer het volgende meegedeeld:
“Overzicht facturen
Als bijlage treft u een excel-bestand aan met een overzicht van alle facturen die zij heeft ontvangen van buitenlandse (EU en NON EU) dienstverrichters. Deze dienstverrichters hebben facturen gestuurd zonder lokale btw, met vermelding van het Nederlandse btw-nummer van [eiseres] op de factuur. [Eiseres] heeft voor deze facturen geen verleggings-btw aangegeven.
Alle facturen zien op een arbitrage procedure bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) tegen de republiek Kroatië , in verband met de aanleg van een golfpark aldaar door haar Kroatische dochtervennootschap [ [bedrijf A] ]. Vooralsnog heeft [eiseres] de kosten voor de jaren 2016 - 2020 niet aan haar dochtervennootschap doorbelast. Het totaalbedrag van de facturen bedraagt voor de periode 2016 - 2020: EUR 2.888.945.
De verleggings-btw bedraagt dan EUR 606.678 (21% over EUR 2.888.945) en kan als volgt over de jaren worden verdeeld:
2016: EUR 10.500
2017: EUR 95.798
2018: EUR 165.683
2019: EUR 157.073
2020: EUR 177.624
Naheffing en administratieve boete
Wij verzoeken u om deze bedragen na te heffen. Formeel kunt u per jaar een (verzuim)boete opleggen. Wij verzoeken u echter om de boete te matigen door slechts voor één jaar een boete op te leggen. (…)
Facturen die niet zijn meegenomen in het overzicht
In het overzicht zijn 8 facturen niet meegenomen, omdat wij van mening zijn dat [eiseres] voor die facturen geen verleggings-btw is verschuldigd. (…)”
9. Verweerder heeft vervolgens de naheffingsaanslagen, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn overeenkomstig de in het
e-mailbericht van 30 april 2021 verstrekte cijfermatige gegevens vastgesteld.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de naheffingsaanslagen omzetbelasting, de boete- en de rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd.