Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1554, 23/772

Gerechtshof Amsterdam, 20-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1554, 23/772

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 mei 2025
Datum publicatie
20 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1554
Formele relaties
Zaaknummer
23/772
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 2 BPB

Inhoudsindicatie

Teruggaaf bpm. Rentebeschikking. Pkv bezwaar te laag. Ten onrechte niet beslist op verzoek wettelijke rente.

Uitspraak

kenmerk 23/772

20 mei 2025

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)

tegen de uitspraak van 7 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 19/2394 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

1 de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

2. de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende over een beschikking belastingrente met een aan belanghebbende te vergoeden bedrag van € 70, alsmede op zijn verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

wijzigt de beschikking en stelt de rentevergoeding vast op € 154;

-

veroordeelt [de inspecteur] tot het vergoeden van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 700;

-

veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 2.266;

-

geeft [de inspecteur] opdracht het griffierecht van € 345 aan [belanghebbende] te vergoeden;

-

veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het vergoeden van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.800.”

1.2.

Belanghebbende heeft zijn hoger beroep op 17 augustus 2023 ingesteld. Daarna zijn de volgende stukken ingediend:

-

een stuk met nogmaals de gronden van het hoger beroep;

-

een verweerschrift;

-

een pleitnota zijdens belanghebbende (dagtekening 6 januari 2025), en

-

pleitaantekeningen zijdens belanghebbende (op 20 januari 2025).

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof gaat uit van de volgende, in hoofdzaak reeds door de rechtbank vastgestelde feiten.

2.1.

Belanghebbende heeft op of omstreeks 15 juni 2011 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ter zake van de registratie van een Land Rover, type LM Range Rover, met een voertuigidentificatienummer eindigend op [#] . De aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 25.253. Vervolgens heeft de inspecteur op 22 juni 2011 een naheffingsaanslag bpm aan belanghebbende opgelegd tot een bedrag van € 122. Belanghebbende heeft de bedragen op 22 juni 2011 voldaan.

2.2.

Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2012 is de inspecteur tot de slotsom gekomen dat de verschuldigde bpm moet worden verminderd met € 3.107. Bij het verlenen van die teruggaaf heeft de inspecteur € 18 heffingsrente vergoed aan belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In dat beroep, bij de rechtbank geregistreerd onder kenmerk HAA 12/3729, was onder meer in geschil naar welk percentage de heffingsrente moet worden berekend: dat van de invorderingsrente of dat van de wettelijke rente voor handelstransacties. In haar uitspraak van 18 augustus 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur rente moet vergoeden naar het percentage van de invorderingsrente over de bedragen aan bpm die in strijd met het Unierecht waren betaald tot aan de dag waarop die bedragen aan belanghebbende zouden zijn terugbetaald.

2.4.

Per brief van 30 januari 2018 heeft de inspecteur de thans in geding zijnde rentebeschikking aangekondigd. In deze brief wordt 20 februari 2018 vermeld als de beschikkingsdatum en verder is in de brief onder meer het volgende vermeld:

“Belastingrente over het bedrag € 3.107 van 22-06-2011 tot 03-07-12 = € 88

Rekening houdend met een vermindering van € 18,- omdat deze al eerder is behandeld, is het bedrag wat over blijft: € 70

Totaal bedrag rente € 70”

2.5.

Namens belanghebbende heeft de gemachtigde tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 9 maart 2018 en is op 13 maart 2018 bij de inspecteur ontvangen. Per brief van 3 augustus 2018 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat de gemachtigde met ingang van 6 augustus 2018 voor de duur van drie maanden als gemachtigde was geweigerd.

2.6.

Per brief van 24 oktober 2018 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar ongegrond te verklaren, maar dat belanghebbende nog het recht had om te worden gehoord. Per brief van 15 november 2018 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 december 2018. Dit gesprek heeft geen doorgang gevonden. Per brief van 30 januari 2018 heeft de inspecteur belanghebbende vervolgens uitgenodigd voor een hoorgesprek op 29 maart 2019. Omdat van de zijde van belanghebbende niet is gereageerd op deze uitnodiging en niemand voor het hoorgesprek is verschenen, heeft de inspecteur belanghebbende per brief van 4 april 2019 meegedeeld dat hij daaruit concludeert dat belanghebbende niet meer gehoord wenst te worden.

2.7.

Op 25 april 2019 heeft de inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard en aan belanghebbende geen kostenvergoeding toegekend.

3 Geschil in hoger beroep

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing