Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1673, 24/193

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1673, 24/193

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 juni 2025
Datum publicatie
17 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1673
Formele relaties
Zaaknummer
24/193
Relevante informatie
Art. 3:41 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 8:31 Awb, Art. 8:42 Awb

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Inspecteur heeft een op de zaak betrekking hebbend stuk niet ingebracht. Bezwaar tegen negatieve teruggaafbeschikking. Verschoonbaarheid overschrijding termijn. Rechtbank heeft belanghebbende onterecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

kenmerk 24/193

24 juni 2025

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering)

tegen de uitspraak van 21 december 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3917 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

1.2.

Belanghebbende heeft met een beroepschrift hoger beroep ingesteld en de heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende is aangeduid als “eiser” en de inspecteur als “verweerder”:

“1. Met dagtekening 12 april 2016 heeft de inspecteur het controlerapport uitgebracht van een boekenonderzoek dat hij bij eiser heeft uitgevoerd. In paragraaf 1.1 van het controlerapport is vermeld dat het onderzoek was beperkt tot de juistheid van de verschuldigde en in aftrek gebrachte omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015. Paragraaf 4.1 van het controlerapport luidt als volgt:

4.1 Ondernemersactiviteiten ten aanzien van de omzetbelasting

Op basis van mijn bevindingen twijfel ik sterk aan het bestaan van een onderneming. De heer [X] heeft mij niet in de gelegenheid gesteld het ondernemerschap te kunnen beoordelen. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van dit rapport. Bovendien heeft de heer [X] in zijn aangiften inkomstenbelasting 2013 en 2014 aangegeven dat hij geen inkomsten uit eigen onderneming heeft genoten. Belastingplichtige heeft door het invullen van omzet en voorbelasting op de aangifte omzetbelasting slechts doen voorkomen alsof sprake is van een onderneming. De aangiften omzetbelasting van de heer [X] zijn vermoedelijk gebruikt om daarmee opzettelijk onjuiste teruggaafverzoeken in te dienen.

Er is geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting.”

2. Met dagtekening 28 mei 2016 heeft verweerder eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2016 opgelegd omdat eiser de aangifte omzetbelasting over dat kwartaal nog niet had ingediend. De nageheven belasting bedroeg € 5.000 en bij de naheffingsaanslag heeft verweerder eiser een betaalverzuimboete opgelegd van € 150 en een aangifteverzuimboete van € 65. Op 12 juli 2016 heeft eiser tegen de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boeten bezwaar gemaakt.

3. Op 3 augustus 2016 heeft eiser alsnog een aangifte omzetbelasting ingediend over het eerste kwartaal van 2016. De aangifte sluit met een teruggaaf van € 15.033 en naar aanleiding daarvan vermindert verweerder de naheffingsaanslag tot nihil en vernietigt hij de beschikking tot het opleggen van de betaalverzuimboete. Bij beschikking van 26 augustus 2016 heeft verweerder beslist dat de gevraagde teruggaaf van € 15.033 niet werd verleend en bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 wijst verweerder het bezwaar, voor zover dat was gericht tegen de aangifteverzuimboete, af.

4. Op 12 december 2021 heeft eiser een suppletieaangifte ingediend. Met deze suppletieaangifte verzoekt eiser hem een naheffingsaanslag van € 1.060 op te leggen omdat met de in 1 vermelde aangifte over het eerste kwartaal van 2016 € 15.033 was teruggevraagd terwijl dit € 13.973 had moeten zijn.

5. Per brief van 8 februari 2022 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de naheffingsaanslag niet zou worden opgelegd omdat de gevraagde teruggaaf over het eerste kwartaal van 2016 niet was verleend en er dus geen sprake kon zijn van een teveel teruggegeven belasting die zou moeten worden nageheven.

6. Op 24 juli 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld. Op het voorblad van het beroepschrift is vermeld dat het beroep is gericht tegen de beslissing in de brief van 8 februari 2022. Per brief van 25 september 2022 heeft eiser uiteengezet waarom het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend.”

2.2.

Ook het Hof zal hiervan uitgaan. Voor de beoordeling van het geschil zijn verder nog de volgende feiten en omstandigheden relevant:

Datum

Gebeurtenis

0

12 04 2016

Datum controlerapport.

1

28 05 2016

De inspecteur legt aan belanghebbende over het eerste kwartaal van 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting op ter hoogte van € 5.000, alsmede een verzuimboete ter hoogte van € 150 voor het niet betalen van de verschuldigde belasting en een verzuimboete ter hoogte van € 65 voor het niet doen van de vereiste aangifte.

2

12 07 2016

Belanghebbende maakt bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de opgelegde boetes.

3

3 08 2016

Belanghebbende dient alsnog een aangifte over het eerste kwartaal van 2016 in, met daarin een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ter hoogte van € 15.033.

4

26 08 2016

De inspecteur bericht belanghebbende door middel van een ‘Kennisgeving Vermindering’ dat hij de naheffingsaanslag terugbrengt tot nihil en de betaalverzuimboete vernietigt.

5

26 08 2016

Bij afzonderlijke beschikking wordt het teruggaafverzoek afgewezen.

6

24 10 2016

De kantonrechter te [Z] stelt belanghebbende onder bewind.

7

9 12 2016

De inspecteur doet uitspraak op bezwaar; enkel de aangifteverzuimboete van € 65 wordt gehandhaafd.

8

12 12 2021

Belanghebbende verzoekt weer om teruggaaf van omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 ditmaal voor een iets lager bedrag van € 13.973. Belanghebbende verzoekt voor het verschil met het teruggaafverzoek van 3 augustus 2016 (van € 15.033) om een naheffingsaanslag (van € 1.060) op te leggen.

9

8 02 2022

De inspecteur wijst de verzoeken af (er volgt geen teruggaaf en er wordt geen naheffingsaanslag opgelegd).

10

24 07 2022

Belanghebbende stelt tegen de brief van 8 februari 2022 beroep in bij de rechtbank.

11

25 09 2022

Belanghebbende dient een nader stuk waarin hij verklaart dat een overschrijding van enige termijn verschoonbaar is vanwege zijn geestesziekte.

12

11 07 2023

Het bewind waar belanghebbende onder is gesteld wordt opgeheven.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn beroep. Partijen zijn verder verdeeld over het antwoord op de vraag i) of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting en ii) of belanghebbende tegen het besluit van de inspecteur om aan hem geen naheffingsaanslag op te leggen (zie 2.2. onder 9), rechtsmiddelen kan aanwenden.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing