Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1746, 24/31009 tot en met 24/3111

Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1746, 24/31009 tot en met 24/3111

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 juli 2025
Datum publicatie
11 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1746
Zaaknummer
24/31009 tot en met 24/3111
Relevante informatie
Art. 3.95b Wet IB 2001, Art. 3.92b Wet IB 2001, Art. 2.6 Wet IB 2001, Art. 2.4 Wet IB 2001, Art. 7.1 Wet IB 2001, Art. 7.5 Wet IB 2001, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

Artikel 3.95b, lid 5, Wet IB 2001: inkomen van manager (expat) uit met werkzaamheid verband houdend lucratief belang terecht belast als ROW. Inwoner met via buitenlandse vennootschap gehouden lucratief belang die ogv de 30%-regeling kiest voor partieel buitenlandse belastingplicht, geniet uit dat belang geen inkomen uit AB, keuze voor vervangende AB-heffing dus niet mogelijk. Navordering, getuigenverhoor, VSO, vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

kenmerken 24/3109 tot en met 24/3111

3 juli 2025

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van

[X] , wonende te [Woonplaats Z] ( [Land A] ), belanghebbende

(gemachtigden: mr. G.J.M.E. de Bont en mr. C.J.M. Perraud),

tegen de uitspraak van 19 maart 2024 in de zaken met kenmerken HAA 21/3218, HAA 22/3807 en HAA 22/3808 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is in 2013 in dienst getreden bij [X Holding B.V. ] Verweerder heeft ten aanzien van deze tewerkstelling een beschikking afgegeven waaruit volgt dat eiser vanaf
1 september 2013 in aanmerking komt voor toepassing van de zogeheten 30%-regeling.

2. Eiser woonde gedurende de jaren 2014 tot en met 2018 in Nederland en heeft voor de onderhavige jaren gebruikgemaakt van de keuzemogelijkheid van artikel 2.6 van de Wet IB 2001 voor de toepassing van de regeling van de partieel buitenlandse belastingplicht (artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001).

3. Eiser heeft geparticipeerd in het zogenoemde ‘ [X Management Participatie Plan] ’ (hierna: [MPP] ). In het kader van deze participatie heeft hij op 31 december 2013 een aanmerkelijk belang in de in [Land B] gevestigde vennootschap [X Participation 2 S.A.] (hierna: [X Participation 2 S.A.] ) verkregen. [X Participation 2 S.A.] hield aandelen in [X 1 S.A.] Deze aandelen kwalificeerden voor eiser als lucratief belang aandelen in de zin van artikel 3.92b, tweede lid, van de Wet IB 2001.

4. Eiser heeft, samen met andere participanten in het [MPP] , op 14 december 2016 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) met de Belastingdienst gesloten.

5. Eind 2016 heeft er een herstructurering van de [X-groep] plaatsgevonden. Nadien hield eiser een aanmerkelijk belang in de in [Land B] gevestigde vennootschap [X A4 S.A.] hield (indirect) aandelen in [X Holding 1 B.V.] In de vso is afgesproken dat deze aandelen in [X Holding 1 B.V.] voor eiser (fictief) kwalificeren als lucratief belang aandelen in de zin van artikel 3.92b van de Wet IB 2001. Op 15 maart 2018 heeft eiser zijn indirecte aandelenbelang in [X Holding 1 B.V.] verkocht.

6. Eiser heeft op 2 maart 2016 een aangifte ib/pvv over het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 558.375. In deze aangifte heeft eiser - naast een saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van nihil - enkel een bedrag van € 558.375 aan looninkomsten aangegeven. Met dagtekening 11 mei 2017 is de primitieve aanslag ib/pvv 2015, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld.

7. Eiser heeft op 19 april 2017 een aangifte ib/pvv over het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 688.929. In deze aangifte heeft eiser - naast een saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van nihil - enkel een bedrag van € 688.929 aan looninkomsten aangegeven. Met dagtekening 23 juni 2017 is de primitieve aanslag ib/pvv 2016, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld.

8. Eiser heeft op 30 april 2019 een aangifte ib/pvv over het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 246.725. In deze aangifte heeft eiser - naast een saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van nihil - enkel een bedrag aan looninkomsten aangegeven van in totaal € 246.725. Eiser heeft in deze aangifte bij de rubriek ‘Opbrengsten uit overige werkzaamheden (arbeid)’ de tekst “Belastingplichtige kiest voor toepassing art. 3.95b, lid 5 Wet IB 2001” opgenomen. Bij de rubriek ‘Inkomen uit aanmerkelijk belang’ heeft eiser de tekst “Belastingplichtige kiest voor toepassing van art. 2.6 Wet IB 2001” opgenomen.

9. Verweerder heeft op 26 augustus 2019 vanuit [X-groep] het overzicht ‘ [MPP] -Overview of proceeds As at 22 August 2019’ ontvangen (hierna: het overzicht) met daarin onder meer gegevens over eiser inzake zijn participatie in het [MPP] . In het overzicht zijn, voor zover hier van belang, de volgende gegevens over eiser verwerkt:

Acquisition

Date

Sale

Date

Investment

Distribution

2015

Distributions

2016 (A3+A4)

Distribution

2018

Sale

Price

31-12-2013

1532018

€ 1.773.515

€ 557.005

€ 5.298.056

€ 4.071.888

€ 18.848.260

10. Verweerder heeft naar aanleiding van het overzicht bij brief van 21 oktober 2019 vragen aan eiser gesteld met betrekking tot zijn aangiften ib/pvv over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2018. Eiser heeft bij brief van 14 november 2019 daarop gereageerd.

11. Verweerder heeft eiser bij brief van 20 oktober 2020 medegedeeld dat hij een navorderingsaanslag ib/pvv over 2015 gaat opleggen in verband met het verlopen van de navorderingstermijn ultimo 2020. In deze brief heeft verweerder tevens toegelicht dat het aangegeven box 1 inkomen met de navorderingsaanslag gecorrigeerd wordt met € 557.005; dit vanwege het door eiser in het kader van het [MPP] in 2015 ontvangen bedrag dat volgens verweerder belast dient te worden als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft vervolgens op 21 november 2020 de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2015 opgelegd.

12. Verweerder heeft eiser bij brief van 7 december 2021 medegedeeld dat hij een navorderingsaanslag ib/pvv over 2016 gaat opleggen in verband met het verlopen van de navorderingstermijn ultimo 2021. In deze brief heeft verweerder tevens toegelicht dat het aangegeven box 1 inkomen met de navorderingsaanslag gecorrigeerd wordt met
€ 5.298.056; dit vanwege het door eiser in het kader van het [MPP] in 2016 ontvangen bedrag dat volgens verweerder belast dient te worden als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft vervolgens op 11 december 2021 de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2016 opgelegd.

13. Verweerder heeft eveneens bij brief van 7 december 2021 aan eiser kenbaar gemaakt van de ingediende aangifte ib/pvv over het jaar 2018 af te gaan wijken en het belastbare inkomen uit werk en woning te verhogen met een bedrag van € 21.146.633; dit vanwege de in het kader van het [MPP] ontvangen dividenduitkering van € 4.071.888 en het verkoopresultaat van € 17.074.745, welke volgens verweerder als resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden belast. Verweerder heeft vervolgens op 9 december 2021 de aanslag ib/pvv voor het jaar 2018 opgelegd.

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.3.

Op 14 december 2016 is een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) tot stand gekomen waarin onder andere het volgende is vermeld:

1. Partijen

Belanghebbende(n), als opgenomen in Bijlage 1, hierna te noemen: “ Management ” of partij A

Hierbij geadviseerd door:

drs. [Adviseur X] , namens [X Belastingadviseurs B.V.]

en

De Belastingdienst

Hierbij vertegenwoordigd door:

[Getuige S]

[Inspecteur H]

Hierna te noemen: “Belastingdienst” of partij 8

verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

(…)

2 Omschrijving van de onderwerpen waarover overeenstemming is bereikt

3 Overleg en correspondentie

4 Feiten en achtergrond

5 Afspraken

6 Gevolgen

3 Geschil in het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in het principaal hoger beroep

6 Het incidenteel hoger beroep

7 Kosten

8 Beslissing