Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9736, 16/00945 en 16/00946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9736, 16/00945 en 16/00946

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 november 2017
Datum publicatie
17 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:9736
Formele relaties
Zaaknummer
16/00945 en 16/00946

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vermogensetikettering. Vordering uit geldlening. Freelance cameraman. Onzakelijke tbs-lening? Rente lopend jaar.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 16/00945 en 16/00946

uitspraakdatum: 7 november 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2016, nummers AWB 15/5163 en 15/5164, ECLI:NL:RBGEL:2016:3277, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.694. Bij beschikking is € 1.319 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427. Bij beschikking is € 112 heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De Inspecteur heeft bij twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 16 juli 2015 de hiervoor genoemde aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 21 september 1999, in de vorm van een eenmanszaak, een onderneming onder de naam [A] (hierna: [A] ). De activiteiten van de onderneming bestaan uit het optreden als freelance cameraman (zelfstandige zonder personeel). Belanghebbende heeft ten behoeve van deze onderneming in 2007 een rekening‑courant kredietfaciliteit gesloten bij de Postbank, waarvan de kredietlimiet € 125.000 bedraagt en welke een looptijd heeft van onbepaalde tijd. De verschuldigde rente bedraagt 3,4 percent boven de Postbank Basisrente (die op dat moment 5,2 percent bedraagt) met een minimum van zes percent per jaar. Als zekerheid heeft belanghebbende een verpanding van alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva verleend.

2.2.

Op 17 maart 2009 heeft belanghebbende opgericht de vennootschappen [B] B.V. (hierna: [B] BV), [C] B.V. (hierna: [C] BV) en [D] B.V. (hierna: [D] BV). Belanghebbende houdt alle aandelen in [B] BV. [B] BV houdt alle aandelen in [C] BV en alle aandelen in [D] BV (deze laatste twee vennootschappen worden hierna ook wel gezamenlijk als de werkmaatschappijen aangeduid). Over de aard van de activiteiten van voornoemde drie vennootschappen is in het handelsregister het volgende vermeld: [B] BV: “financiële holdings”, [C] BV: “groothandel in elektronische en telecommunicatieapparatuur” en [D] BV: “produktie van films (geen televisie films)”.

2.3.

[C] BV is opgericht om te komen tot de ontwikkeling van een internetapplicatie voor de mobiele telefoon. Met deze applicatie kunnen aangesloten winkeliers aan klanten die de desbetreffende applicatie op hun telefoon hebben geïnstalleerd, aanbiedingen doen op het moment dat deze klanten in de directe omgeving van de desbetreffende winkel komen. Het idee bleek niet nieuw te zijn en een rendabele exploitatie is mislukt. Met de applicatie is geen omzet gegenereerd. De geringe omzet welke in 2011 is gegenereerd heeft betrekking op andere activiteiten. De kosten van de applicatie bestaan voornamelijk uit ontwikkelkosten.

2.4.

[D] BV is opgericht om samen met de echtgenote van belanghebbende, die werkzaam is geweest als producent van TV-programma’s en bij een productiebedrijf heeft gewerkt, formats voor televisieprogramma’s te ontwikkelen. De ideeën voor dergelijke formats zouden dan aan omroepen worden verkocht, waarbij dan zou worden bedongen dat belanghebbende vanuit [A] camerawerkzaamheden zou mogen verrichten. Er is uiteindelijk één format ontwikkeld, maar verkoop van dit format is niet gelukt.

2.5.

In april 2009 heeft [A] een geldlening in rekening-courant verstrekt aan [B] BV. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst van lening in rekening-courant (hierna: de overeenkomst) waarin het volgende is bepaald:

“De ondergetekenden (Hof: [A] en [B] BV) in aanmerking nemende dat:

[B] in 2009 een onderneming is gestart ten behoeve van de ontwikkeling van tv formats en innovatieve mobiele telefonie reclame koopsystemen

[B] als gestarte ondernemer behoefte heeft aan financiële ondersteuning voor de ontwikkeling van deze activiteiten

[A] aan enkele van deze producten gerelateerde diensten verleent en er daardoor een spin off effect kan ontstaan tussen partijen

[A] deze middelen wil en kan verstrekken middels uitbreiding van haar eigen rekening courantkrediet bij de Postbank

partijen de mondeling gemaakte afspraken terzake thans schriftelijk willen vastleggen;

komen overeen

Artikel 1: [A] heeft aan [B] uitgeleend in rekening courant gelijk [B] heeft geleend van [A] in rekening courant een bedrag van € 125.000 (honderdvijfentwintigduizend Euro), op te nemen in onderling overleg.

Artikel 2: De krediet faciliteit is aangegaan voor een periode van vijf jaren en eindigt 31 december 2014.

Artikel 3: De door [B] verschuldigde rente bedraagt 2,0 (twee) % per jaar, te berekenen aan het einde van ieder kalenderjaar over het gemiddeld uitstaand saldo, voor het eerst op 31 december 2009 en vervolgens op 31 december van elk volgend jaar.

Artikel 4: Ter meerdere zekerheid van betaling van lening en rente, zal [B] op eerste afroep van [A] ten gunste van [A] pandrecht vestigen op de aan [B] toebehorende aandelen in de vennootschappen die de betreffende ontwikkelingen zullen vormgeven, te weten het volledige aandelenkapitaal van [D] (…) en [C] (…).”

2.6.

In december 2009 heeft belanghebbende een informatiememorandum vervaardigd met als doel het aantrekken van € 250.000 kapitaal ten behoeve van de activiteiten van [C] BV. Volgens dit memorandum bedragen de geprognotiseerde omzet en kosten in de jaren 2010 en 2011 respectievelijk € 720.000 en € 1.140.000 (omzet) en € 345.000 en € 525.000 (kosten). Het memorandum heeft er niet toe geleid dat derden in de activiteiten hebben geparticipeerd.

2.7.

Het bij de oprichting geplaatste en gestorte kapitaal van [B] BV, [C] BV en [D] BV bedroeg elk € 18.000. [B] BV functioneerde in de jaren 2009 tot en met 2011 slechts als houdstervennootschap. De van belanghebbende geleende gelden heeft zij grotendeels doorgeleend aan de werkmaatschappijen. [B] BV, [C] BV en [D] BV hebben in 2009 en 2010 geen omzet gerealiseerd. De omzet van deze vennootschappen bedroeg in het jaar 2011 respectievelijk nihil, € 300 en € 3.657. Het eigen vermogen van deze vennootschappen ultimo 2011 bedroeg respectievelijk negatief € 24.338 (waarbij de deelnemingen in [C] BV en [D] BV elk op € 1 zijn gewaardeerd), negatief € 60.218 en negatief € 5.810.

2.8.

Belanghebbende heeft de vordering op [B] BV tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en op de balans van zijn onderneming opgenomen. Ultimo 2011 bedraagt de nominale waarde van deze vordering € 103.030 (inclusief bijgeschreven rente). Aflossingen hebben niet plaatsgevonden.

2.9.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.651. Belanghebbende heeft hierbij een bedrag van € 51.515 op de aangegeven winst in mindering gebracht, wegens afwaardering van de helft van de vordering op [B] BV ultimo 2011. De Inspecteur heeft de afwaardering niet geaccepteerd en het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld (bedragen in €):

Aangifte

Aanslag

Winst uit onderneming

15.906

67.421

Zelfstandigenaftrek

-8.817

-4.602

=

7.089

62.819

MKB-winstvrijstelling

-851

-7.538

= Belastbare winst uit onderneming

6.238

55.281

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

-3.587

-3.587

= Belastbaar inkomen uit werk en woning

2.651

51.694

3 Geschil

3.1.

In geschil is of een afwaarderingsverlies op de vordering van belanghebbende op [B] BV op het inkomen uit werk en woning van belanghebbende in mindering kan worden gebracht. Daarnaast is in geschil of de rente op die vordering volledig tot het inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Primair neemt hij het standpunt in dat de aanslag moet worden verminderd tot een bedrag overeenkomstig de aangifte. Subsidiair neemt hij het standpunt in dat de in de winst begrepen rente op de vordering op [B] BV moet worden verminderd tot de lagere waarde in het economische verkeer daarvan.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing