Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3237, 17/00501 en 17/00502

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3237, 17/00501 en 17/00502

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 april 2018
Datum publicatie
20 april 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:3237
Formele relaties
Zaaknummer
17/00501 en 17/00502

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzwegen inkomsten uit Zwitserland. Geheimhoudingsverplichting inspecteur geschonden? Correctie bij belanghebbende of diens bv? Winst uit onderneming?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 17/00501 en 17/00502

uitspraakdatum: 10 april 2018

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017, nummers AWB 15/7571 en AWB 15/7572, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.925 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15.000. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 108. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 1.829 opgelegd.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.437 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 9.000. Aan heffingsrente is daarbij bij beschikking een bedrag berekend van € 172. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 5.758 opgelegd.

1.3

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 5 november 2015 de bezwaren afgewezen.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 maart 2017 de beroepen inzake de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen vernietigd, de boetebeschikkingen verminderd tot € 1.646 (2010) respectievelijk € 5.182 (2011) en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van mr. [A] , alsmede, namens de Inspecteur, drs. [B] , [C] en mr. [D] .

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is houder van 25% van de aandelen in [E] BV (hierna: de BV). Daarnaast drijft belanghebbende twee ondernemingen, te weten [F] (hierna: [F] ) en [G] GbR.

2.2

De activiteiten van de BV bestaan uit de exploitatie van een groothandel in bouwmaterialen, en wel het importeren, exporteren en transporteren van grondstoffen voor de bouw en de wegenbouw. De aandelen in de BV zijn voor het overige voor 25% in handen van [H] BV, een vennootschap waarvan de zoon van belanghebbende directeur-enig aandeelhouder is. De resterende 50% van de aandelen in de BV worden gehouden door [I] BV, welke een dochtervennootschap is van [J] BV.

2.3

Bestuurders van de BV waren [K] en [I] BV. [L] sr. (hierna: [L] ) en [M] , financieel directeur van [J] BV (hierna: [M] ) waren (indirect) bestuurder van de BV.

2.4

De financiële administratie van de BV wordt gevoerd door [J] BV.

2.5

Bij de BV is op 30 mei 2011 een boekenonderzoek gestart waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken 2007 tot en met 2009 zijn onderzocht. Tijdens het boekenonderzoek was [M] één van de contactpersonen van de BV. Op 8 oktober 2012 heeft er in dit kader een eindbespreking plaatsgevonden.

2.6

[F] heeft aan – onder andere – de BV als tussenpersoon diensten verleend bij de totstandkoming van overeenkomsten voor vervoer van grondstoffen per schip vanuit Zuid-Duitsland en Zwitserland naar Nederland.

2.7

[N] AG (hierna: [N] ) heeft als bevrachter diensten aan de BV verleend.

2.8

De Inspecteur heeft op 5 december 2012 een klikbrief (hierna: de klikbrief) ontvangen, waarvan de inhoud – voor zover van belang – als volgt luidt:

“ [H] bv:

Naar ik mag aannemen kunt u uit de aangifte opmaken dat deze bv houder is van een aandelenpakket van ca. 20% bij een in Zwitserland (…) gevestigde en ingeschreven Aktien Geselschaft (AG) genaamd [N] . (…).

[E] bv:

Wat u niet weet is dat de houder van de aandelen in [N] ag via [E] bv hogere vracht – en materiaal (…) prijzen berekent en [N] ag de houders van [H] bv in contanten in Zwitserland uitbetaalt. Hierdoor onstaat voor [E] bv een lagere omzet dus verdraaide balanstotalen

(…)

Het moge duidelijk zijn dat de heer [X] de spin in het web is. Het is de heer [X] die in eigen persoon in [O] (Zwitserland) ten kantore bij [N] ag, de vracht en materiaalprijsverschillen in contanten in ontvangst neemt, deze niet opgeeft in geen van zijn vennootschappen of in zijn priveadministratie en andere aandeelhouders benadeeld en in gevaar brengt.

(…).

Cc: [J] BV”

2.9

De Inspecteur heeft op 4 februari 2013 gesproken met [L] en [M] . Zij waren bekend met de klikbrief omdat [J] BV een kopie van de klikbrief heeft ontvangen.

2.10

Belanghebbende is op 7 mei 2013 tijdens de aandeelhoudersvergadering van de BV geconfronteerd met de klikbrief. Belanghebbende heeft de inhoud van de klikbrief toen ontkend.

2.11

De Inspecteur heeft bij brief van 12 november 2013 vragen gesteld aan de Zwitserse belastingautoriteiten.

2.12

Belanghebbende heeft op 17 februari 2014 per telefoon contact opgenomen met de Inspecteur en verklaard dat hij over een periode van drie jaar ongeveer € 50.000 aan inkomsten uit Zwitserland heeft ontvangen en dat hij deze inkomsten niet heeft aangegeven.

2.13

Belanghebbende heeft tijdens het gesprek op 5 maart 2014 met de Inspecteur meegedeeld dat de Zwitserse belastingautoriteiten vragen hebben gesteld en dat hij bekend is met de klikbrief. Ook heeft belanghebbende – wederom – verklaard dat hij ongeveer € 50.000 uit Zwitserland heeft ontvangen en dat hij dit bedrag niet in zijn aangiften IB/PVV heeft vermeld.

2.14

Op 8 april 2014 heeft er een gesprek tussen belanghebbende en de Inspecteur plaatsgevonden. De gespreksnotitie van de Inspecteur vermeldt hierover:

“[Hof: belanghebbende] medegedeeld dat wij het aan gaan merken als ROW

- aan hem gemeld dat wij alleen wel wachten op de gegevens uit Zwitserland en hierna nog afstemming plaats vindt met zijn informatie

- aan hem gemeld dat we gebonden zijn aan de formele weg die we moeten bewandelen: aanmelding voor strafrechtelijke weg etc

- aan hem gemeld dat wij na ontvangst van de gegevens uit Zwitserland ook Schagen zullen informeren (fair play en op basis van eerder gemaakte afspraken met Schagen)

- aan hem gemeld dat wij [Hof: belanghebbende] de tijd geven om zelf alvast melding te gaan doen bij Schagen en zo niet horen ze het later van ons.”

2.15

De Inspecteur heeft op 14 mei 2014 een brief van de Zwitserse belastingautoriteiten, gedagtekend 12 mei 2014, ontvangen waarin de door de Inspecteur gestelde vragen (zie 2.11) worden beantwoord en onder meer creditfacturen en kwitanties worden meegestuurd (hierna: de Zwitserse informatie).

2.16

Op 24 juni 2014 heeft de Inspecteur wederom met [L] en [M] gesproken en hen geïnformeerd over de Zwitserse informatie.

2.17

Bij brief van 7 juli 2014 heeft de Inspecteur, naar aanleiding van de bespreking op 24 juni 2014, aan [M] geschreven, voor zover van belang:

“Uit informatie uit Zwitserland blijkt dat de firma [N] AG in de jaren 2010 tot en met 2012 diverse creditfacturen heeft opgemaakt ten name van [E] ( [P] ). De financiële afwikkeling van deze facturen is als volgt: periodiek werden de creditfacturen contant afgerekend met de heer [X] namens [E] . (…).

De creditfacturen en de contante ontvangsten hiervan zijn financieel ten onrechte niet verantwoord in de financiële administratie van [E] BV. Uit het gesprek d.d. 24 juni 2014 is ons duidelijk geworden dat u beiden (als vertegenwoordigers van het bestuur van [E] BV) niet op de hoogte was van bovenvermelde gang van zaken. De fiscale gevolgen voor [E] BV zijn op dit moment nog onvoldoende te duiden.

Enerzijds zijn de kosten in de jaren 2010-2012 te hoog opgevoerd, anderzijds heeft de heer [X] bedragen onttrokken aan [E] BV. Afhankelijk van de vraag of er in de toekomst nog bedragen worden ontvangen door [E] BV, zullen mogelijk nog correcties worden aangebracht bij [E] BV. Op basis van regels van goedkoopmansgebruik zijn wij van mening dat de aangegeven belastbare bedragen 2010-2012 vooralsnog gevolgd kunnen worden, omdat tegenover de lagere kosten mogelijkerwijs een vordering ontstaat jegens de heer [X] , terwijl deze vordering in dat geval in die jaren fiscaal gezien vooralsnog te duiden is als dubieus.”

2.18

De Inspecteur heeft berekend dat belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2013 van [N] in totaal € 58.262,88 heeft ontvangen, waarvan € 7.505,91 is toe te rekenen aan 2010 en € 24.015,90 aan 2011. De Inspecteur heeft deze ontvangsten als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt.

2.19

De Inspecteur heeft belanghebbende op 14 augustus 2014 – vóór het opleggen van de aanslagen IB/PVV – gehoord. Uit het verslag van dit hoorgesprek van 29 augustus 2014 blijkt dat de Inspecteur onder meer heeft aangekondigd naar aanleiding van de contant ontvangen bedragen van [N] aanslagen IB/PVV en boeten te zullen opleggen.

2.20

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2014 op het hoorverslag gereageerd.

2.21

De Inspecteur heeft hierop bij brief van 2 november 2014 gereageerd, waarbij tevens is meegedeeld dat boeten zullen worden opgelegd.

2.22

Belanghebbende heeft bij brieven van 27 januari 2015 en 16 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en de boeten.

2.23

Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 5 november 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

2.24

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 maart 2017 de beroepen inzake de boetebeschikkingen gegrond verklaard en deze verminderd tot € 1.646 (2010) respectievelijk € 5.182 (2011) en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, of de Inspecteur de niet aangegeven inkomsten uit Zwitserland had moeten belasten bij de BV in plaats van bij belanghebbende en – bij ontkennende beantwoording van die vraag – of de Inspecteur de betreffende inkomsten als winst uit onderneming bij belanghebbende had moeten belasten. Verder is de hoogte van de opgelegde boeten in geschil. Tussen partijen is de hoogte van de door de Inspecteur aangebrachte correcties niet in geschil.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslagen IB/PVV en tot vermindering van de boeten.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing