Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3541, 18/00675 en 18/00136

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3541, 18/00675 en 18/00136

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 april 2019
Datum publicatie
3 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:3541
Formele relaties
Zaaknummer
18/00675 en 18/00136

Inhoudsindicatie

OB. Plaats van dienst.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/00675 en 18/00136

uitspraakdatum: 24 april 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2018, nummer AWB 16/5516 en van 8 juni 2018, nummer AWB 17/5497, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag OB 2009) opgelegd van € 9.451. Bij beschikking is heffingsrente berekend (kenmerk Hof: 18/00136).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB 2009 gegrond verklaard, de naheffingsaanslag OB 2009 verminderd tot € 9.025 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag OB 2011) opgelegd van € 7.015. Bij beschikking is heffingsrente berekend (kenmerk Hof: 18/00675).

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag OB 2011 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft op 30 januari 2018 het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2009 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag OB 2009 verminderd tot € 8.658 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden. De Rechtbank heeft op 8 juni 2018 het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur op 27 maart 2019 telefonisch contact opgenomen met de griffie van het Gerechtshof. De Inspecteur heeft daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002, nr. 36.798, ECLI:NL:HR:2002:AD8511. De Inspecteur heeft daarbij niet verzocht om heropening van het onderzoek. Het Hof ziet in dit telefonisch contact, om de redenen die onder 4.7. worden gegeven, geen aanleiding het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen. Naar het oordeel van het Hof is het onderzoek volledig geweest.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Via belanghebbende is in de periode 1 januari 1999 tot 31 augustus 2011 in Nederland een onderneming gedreven. [A] (hierna: [A] ) en [B] waren beiden firmant. De activiteiten van de onderneming bestonden uit het exploiteren van een optiekzaak (door beide vennoten) en het verrichten van werkzaamheden in het kader van volleybal (door alleen [A] ). Per 1 september 2011 zijn de activiteiten van de optiekzaak beëindigd en heeft [A] zijn activiteiten op het gebied van volleybal voortgezet als eenmanszaak. Deze onderneming is per 1 januari 2013 ingebracht in de vennootschap [C] B.V.

2.2.

De werkzaamheden van [A] in het kader van volleybal leiden ertoe dat regelmatig arbeidsovereenkomsten worden gesloten tussen volleybalspeelsters (hierna: de speelsters) en buitenlandse volleybalclubs (hierna: de clubs). Aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst gaat nagenoeg altijd een verzoek van een club om een speelster met een bepaalde spelpositie vooraf. Na het sluiten van de arbeidsovereenkomst factureert belanghebbende aan de desbetreffende clubs een bedrag van meestal 10% van het nettosalaris van de speelster onder de naam "management fee". De clubs betalen de facturen.

2.3.

De arbeidsovereenkomsten tussen de speelster en de clubs maken melding van een salaris en bonusuitkeringen. Daarnaast worden diverse zaken in de arbeidsovereenkomsten geregeld zoals: huisvesting, auto, verzekering, vliegtickets en een management fee voor belanghebbende. [A] wordt in diverse arbeidsovereenkomsten omschreven als ‘exclusive agent’ van de speelster.

2.4.

In juni 2014 heeft de Inspecteur bij [A] , [B] en belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013 is onderzocht. Van de bevindingen van het onderzoek is met dagtekening 30 november 2016 een controlerapport opgemaakt. Het controlerapport vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

6.6.2.1 Speelsters

De heer [A] vertelde dat de speelsters meestal op zestien, zeventien jarige leeftijd met hem in contact komen. Bij een eerste gesprek zijn, volgens hem, doorgaans ook de ouders aanwezig. Tevens verklaarde hij de speelsters te assisteren in de te maken keuzes en bij hun loopbaan- en carrièreplanning. Hij gaf aan geen financieel advies aan hen te geven, doch hen te waarschuwen als er foute financiële keuzes gemaakt dreigen te worden. Dit vanwege de veelal jonge leeftijd van de speelsters.

Doordat de heer [A] veel wedstrijden bezoekt, kan hij goed selecteren welke speelsters voor hem interessant zijn om zijn begeleiding aan te bieden. Ook melden speelsters zich bij hem. Veelal gebeurt dit middels mond-tot-mond reclame.

6.6.2.2 Website

Op de website www. [A] .nl worden diverse speelsters gepresenteerd. Naast hun namen worden hun spelpositie, lengte en geboortedatum vermeld.

Daarnaast heeft de heer [A] fotoboeken waarin de speelsters gepresenteerd worden.

Op de website is een contactformulier te zien waarmee contact gezocht kan worden met de heer [A] . De heer [A] verklaarde dat het meestal de clubs zijn, die gebruik maken van dit formulier en niet zozeer de speelsters. Dat speelsters zich bij hem melden, geschiedt veelal middels mond-tot mond reclame. Dat clubs zich via het contactformulier melden is gelegen in het feit dat de heer [A] ook door clubs benaderd wordt met de vraag of hij geschikte speelsters voor hun club kent.

De heer [A] heeft aangegeven dat wanneer een speelster uiteindelijk weer stopt met het zaken doen met hem, haar gegevens wel bewaard blijven op de beheerpagina van de website. Dit vanaf het jaar 2012; daarvoor niet. De heer [A] is in het inleidend gesprek gewezen op de bewaarplicht met betrekking tot deze gegevens.

6.6.2.3 Contracten tussen de heer [A] en de speelsters

De heer [A] verklaarde in het inleidend gesprek dat hij handelt op basis van exclusiviteit. Hij heeft daarbij aangegeven geen schriftelijke contracten op te stellen met de volleybalspeelsters voor wie hij diensten verricht. Volgens hem zijn schriftelijke contracten tussen hem en de speelsters juridisch niets waard. Hij geeft aan dat alles op basis van goed vertrouwen gaat. Daarnaast wordt door de heer [A] aangegeven dat hij altijd de belangen behartigt van de speelsters; dat hij aan hun zijde staat. Ook daar waar er een geschil kan ontstaan tussen de club en de speelster. Door de heer [A] is opgemerkt dat hij een overeenkomst sluit met de speelsters, niet met de clubs.

(…) In latere gesprekken heeft de heer [A] verklaard dat hij in enkele specifieke gevallen wel schriftelijke contracten afsluit met speelsters waarbij het - volgens hem - wegens de reputatie verstandig is te doen. Een voorbeeld van zo'n contract is door de heer [A] overgelegd in de vorm van de 'private agreement' met mevrouw [D] met datum 10 oktober 2013. (…)

Daarbij heeft de heer [A] meerdere malen - ook na het inleidend gesprek - verklaard, ook weer in een mail van 11 oktober 2016 inzake het speelstersdossier van mevrouw [E] , dat zijn werkwijze voor elke speelster gelijk is. Mede gezien deze verklaring acht de Belastingdienst het aannemelijk dat het contract met [D] representatief is voor alle overeenkomsten met speelsters.

6.6.2.4 Contracten tussen de speelsters en de clubs

De heer [A] brengt de speelsters samen met volleybalclubs. Deze clubs bevinden zich zowel binnen als buiten de Europese Unie (hierna: EU).

De heer [A] heeft in het inleidend gesprek aangegeven dat de volleybalspeelsters zijn opdrachtgevers zijn en dat hij hun belangen behartigt. Het is de taak van de heer [A] om een goede volleybalclub voor hen te zoeken en club en speelsters samen te brengen. Dit met als doel het afsluiten van een contract. Het contract beslaat meestal één seizoen, soms twee met soms een optie voor een derde seizoen.

De heer [A] heeft verder nog verteld dat, indien het tot een contract tussen speelster en club komt, dit contract ondertekend wordt door de speelster en de club. Daarbij heeft hij vermeld dat hijzelf soms mede ondertekent.

Soms wordt hij zelfs gemandateerd om namens de speelsters te tekenen. Dit mandaat staat volgens de heer [A] op papier.

(…)

6.6.2.5 Facturen

De heer [A] heeft aangegeven dat hij doorgaans 10% commissie/(agent)fee ontvangt van het netto salaris dat de club met de speelster overeen is gekomen. De hoogte van de commissie wordt volgens de heer [A] doorgaans in de contracten opgenomen.

Vervolgens wordt deze, in de contracten genoemde, commissie door de heer [A] zelf gefactureerd aan de clubs. De heer [A] heeft daarbij aangegeven dat de speelsters buiten dit facturatieproces staan.

De heer [A] heeft het in het inleidend gesprek zo uitgelegd dat een club per speelster een budget beschikbaar heeft waar de volgende kosten uit betaald worden: salaris, huisvesting en meubels, auto, eten, commissie agent, etc.

Hij verklaarde dat de meeste van zijn omzetfacturen betrekking hebben op de 10% commissie van het netto salaris van de speelsters dat in rekening wórdt gebracht aan de clubs.

Daarnaast heeft hij in het inleidend gesprek aangegeven ook rechtstreeks aan de speelsters te factureren wanneer hij extra werkzaamheden voor ze heeft verricht, waarvan de kosten niet gedekt worden door de 10% commissie die hij aan de clubs factureert. Deze omzet maakt volgens de heer [A] een klein deel uit van de totale omzet.

(…)

6.6.2.6 Overige activiteiten

De heer [A] heeft verder nog aangegeven dat hij ook na het afsluiten van de contracten de speelsters nog volgt. Dit omdat het zo kan zijn dat de speelsters later weer overgaan naar een andere club.

Hij heeft verteld 4 à 5 keer per week (t/m medio mei) wedstrijden te bezoeken. Niet alleen competitiewedstrijden en interland wedstrijden worden bezocht, maar ook trainingskampen.

(…)”

2.5.

Tot de stukken (het nader stuk van 5 december 2017 in dossier 18/00136 en de brief van 8 maart 2017 in dossier 18/00675) behoort een door de Inspecteur opgesteld overzicht getiteld “Bijlage 1: citaten waaruit langdurige betrokkenheid van de heer [A] bij speelsters blijkt”. Dit document luidt – voor zover van belang – als volgt:

[F] :

- mail 10-10-2016 toelichting van de heer [A] over het carrièreverloop van [F] ; ' [F] en haar ouders hebben mij veel vertrouwen gegeven en altijd gevraagd behulpzaam te zijn bij de contractonderhandelingen' en 'ik heb louter de buitenlandse contracten geregeld'.

[G] :

- mail 12-10-2016 toelichting van de heer [A] over het carrièreverloop van [G] : 'in de zomer van 2014 was er een verzoek om naar [H] te komen, deze club heeft nog voordat de competitie begon zich terug getrokken en dus moest [G] wachten totdat een andere club haar vroeg en dat werd ook in Italië, [I] . Seizoen 2016- 2017 zou een Russisch avontuur worden, maar de club heeft paar dagen geleden i.v.m. financiële problemen het contract eenzijdig verbroken. [G] moet nu wachten totdat een club haar gaat vragen. [G] heeft in haar carrière wel een beetje pech gehad met de clubs die haar graag wilden hebben, maar niet konden waarmaken wat ze beloofden...'

De heer [A] beschrijft de carrière van [G] vanuit het perspectief van de speelster en niet vanuit het perspectief van de club. Ik leid hier uit af dat de heer [A] de clubs als de wederpartij ziet. Uit deze passage volgt naar mijn mening ook dat de zakelijke relatie tussen de heer [A] en de speelster sterker is dan die tussen de heer [A] en de club. Immers, ook na enkele mislukte transfers blijft hij de daarop volgende transfers van de speelster begeleiden (zie ook bijlage 2).

[J] :

- mail 10-10-2016 toelichting van de heer [A] over zijn betrokkenheid bij [J] : [J] heb ik gezien bij wedstrijden in Duitsland, ze speelde bij [K] en vroeg mij of ik haar in de toekomst zou kunnen helpen om als er vraag was naar betere clubs/competities te kunnen wisselen. Ik kreeg verzoek uit Japan voor aanvalster en heb deze club geattendeerd op [J] , contract gemaakt en daarna op verzoek van andere clubs ook bemiddeld bij contracten tussen [L] , [M] , [N] en [J] .'

[E] :

- mail 11-10-2016 toelichting van de heer [A] over het carrièreverloop van [E] . 'Mijn werkwijze is voor elke speelster gelijk'.”

2.6.

[A] wordt in de pers veelvuldig aangeduid als manager van verschillende volleybalspeelsters.

2.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 juni 2018 (betreffende de naheffingsaanslag over de periode 1 januari tot en met 31 augustus 2011), welke op diezelfde datum per aangetekende post aan partijen is verzonden, bij brief van 20 juli 2018 hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is op 25 juli 2018 door het Hof ontvangen.

2.8.

Bij brief van 31 augustus 2018 heeft het Hof het volgende aan belanghebbende laten weten:

“(…)

De rechtbank Gelderland heeft de uitspraken op 8 juni 2018 aangetekend aan u verzonden. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 9 juni 2018 en zes weken nadien, op (vrijdag) 20 juli 2018 geëindigd. Het hogerberoepschrift is op (woensdag) 25 juli 2018 ontvangen ter griffie van het Hof. De poststempel op de enveloppe vermeldt - voor zover leesbaar – ‘ 4 VII 18-22’.

In het kader van het (voor)onderzoek naar de ontvankelijkheid van de hoger beroepen, verzoek ik u - gelet op artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht - vóór 21 september 2018 nadere informatie omtrent de terpostbezorging te verstrekken.”

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 12 september 2018 als volgt gereageerd:

“Bij schrijven van 31 augustus verzoekt u mij impliciet te melden wanneer de enveloppe op de bus is gedaan.

U verwijst zelf naar de dagtekening. Ik kan u bevestigen dat het beroepschrift inderdaad dezelfde datum - eind middag/beging van de vrijdagavond - in gezelschap van een derde op de bus is gedaan.

De vermelding op de poststempel zegt ook mij niets. In ieder geval kunnen we vaststellen dat de brief binnen de voorgeschreven 7-dagen termijn door u is ontvangen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog nadere informatie wensen cq een getuigenverklaring op prijs stellen, dan verneem ik dat gaarne.”

3 Geschil

In geschil is of belanghebbende hier te lande omzetbelasting is verschuldigd over de voor haar diensten ontvangen vergoedingen waarvoor de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Hierbij is in het bijzonder in geschil de kwalificatie van de door belanghebbende verrichte werkzaamheden en de vraag wie de afnemers van de prestaties zijn, de clubs of de speelsters. Voorts is de ontvankelijkheid van het hoger beroep (18/00675) betreffende de naheffingsaanslag OB 2011 in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing