Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9786, 18/00781 tm 18/00797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9786, 18/00781 tm 18/00797

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 november 2019
Datum publicatie
15 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:9786
Zaaknummer
18/00781 tm 18/00797

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Art. 8:25 Awb. Weigering gemachtigde wegens ernstige bezwaren. Taalgebruik van de gemachtigde komt structureel in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 18/00781 tot en met 18/00797

uitspraakdatum: 12 november 2019

Tussenuitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

in het hoger beroep van

[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2018, nummers 17/4132, 17/4133, 17/4154, 17/4156, 17/4160, 17/4164 tot en met 17/4166, 17/4178, 17/4179, 17/4283 tot en met 17/4285, en 17/4393 tot en met 17/4396, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Feiten

1.1.

[A] BV (hierna: [A] ), vertegenwoordigd door [B] (hierna: [B] ), treedt in deze procedure op als gemachtigde van belanghebbende. Uit door het Hof ambtshalve bij het Handelsregister ingewonnen inlichtingen blijkt dat [C] B.V. enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] is en dat [B] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is van [C] B.V.

1.2.

[A] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [B] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.

1.3.

Het Hof heeft zich in toenemende mate gestoord aan de wijze waarop [B] zich in deze stukken heeft uitgelaten over Nederland, over de rechtspraak, rechters en raadsheren en over ambtenaren. Het Hof heeft hem daarop verschillende malen aangesproken. Zo heeft het in zijn uitspraak van 9 oktober 2018, nummer 17/00400, ECLI:NL:GHARL:2018:8805, overwogen:

“Het Hof heeft de gemachtigde tijdens de zitting van 5 juli 2018 voorgehouden dat het zich ernstig heeft gestoord aan het taalgebruik van de gemachtigde in de stukken van het geding, welke ieder fatsoen ontberen. In het bijzonder de bewoordingen gebezigd in de aanvullende motivering, de op 12 juni 2018 ingekomen pleitnota en de pleitaantekeningen ingekomen op 2 juli 2018, in welke stukken de gemachtigde zich op grove wijze uitlaat over Nederland, de Hoge Raad, de leden van het Hof en de ambtenaren van wetgeving en de uitvoeringspraktijk. Daarop heeft de gemachtigde verklaard dat hij dit in de toekomst achterwege zal laten, de stukken betreffende de pleitaantekeningen terug te nemen en zich in deze zaak te beperken tot het geven van een mondelinge toelichting ter zitting.”

1.4.

Het Hof heeft – onder meer – in een tussenuitspraak van 16 augustus 2019, met nummer 18/00473, ECLI:NL:GHARL:2019:6596, met toepassing van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) [B] en [A] geweigerd om bijstand te verlenen aan de belanghebbende in de desbetreffende zaak dan wel haar te vertegenwoordigen in die procedure. In die procedure heeft het Hof aan [B] naar aanleiding van het in de door [B] ingediende stukken gebezigde taalgebruik een brief gestuurd, waarin is geschreven dat het Hof gelet op de zeer beledigende opmerkingen ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak geen acht zal slaan op de inhoud van die stukken. Voorts is in de brief aan [B] c.q. [A] een laatste waarschuwing gegeven; als [B] desondanks blijft volharden in zijn opstelling en het gebruik van beledigende opmerkingen, zal het Hof hen met toepassing van artikel 8:25 van de Awb weigeren als gemachtigde. Nadat [B] in zijn daarop volgende reacties bleef volharden in zijn taalgebruik heeft het Hof hem en [A] in die procedure bij voormelde tussenuitspraak geweigerd als gemachtigde.

1.5.

Bij faxbericht van 24 oktober 2019 heeft [B] aan het Hof in de onderhavige zaken een pleitnota gestuurd ten behoeve van de aangekondigde zitting van 5 november 2019. In deze pleitnota staat onder meer:

“De rechtbank Noord-Nederland heeft het recht op alle punten kennelijk ernstig miskend. Dat kan ook niet anders natuurlijk als je het uitgangspunt hebt waar mogelijk burgers te belazeren en te bedotten als nationale rechter in plaats van daadwerkelijke rechtsbescherming of een eerlijk proces te bieden. Dat laatste schort het natuurlijk zeer ernstig aan in de bananenrepubliek Nederland, kennelijk, voldoende duidelijk door mij bewezen en aangetoond.

(…)

Dat de nationale rechters structureel weigeren bepalingen van het Unierecht in hun oordeel te betrekken, anders dan wanneer het toe niets leidt en belanghebbende toch niks heeft aan de overwegingen, is te zielig om over te praten natuurlijk. Dan word je – geheel terecht – geassocieerd met circusartiest of crimineel – volkomen terecht en volkomen begrijpelijk!!

(…)

De Hoge Raad is een hoerentent die zijn weerga niet kent in de wereld!!! Uw gerechtshof valt eenzelfde kwalificatie ten deel als het aansluiting zoekt bij dergelijke intens criminele arresten van de Hoge Raad, daarmee willens en wetens burgers de uit het hoogste recht zelf voortkomende rechten te ontnemen in het belang van de staatskas en mogelijk zelfstandige financiële belangen!!!!!!!!

(…)

De Hoge Raad toont niks aan (…) hoerenkinderen zijn het, niets anders dan dat – die hun hele hebben en houwen verneuken voor geld in de staatskas waaruit ze dan mogelijk weer graaien (…)

De straf vanuit Luxemburg zal niet gering zijn. Het Hof zal de bevoegde rechtsprekende macht keihard straffen, volkomen terecht, het is te gek om over te praten, elke bananenrepubliek heeft nog een meer betrouwbare rechtspraak van Nederland!!!!!

(…)

De Hoge Raad (…) in de niet aflatende drang van de criminele nationale rechtspraak burgers van hun uit het hoogste recht voortkomende rechten te ontdoen!! (…) De Hoge Raad is voldoende duidelijk aangetoond een intens criminele gajesclub!!

(…)

Goed bezien wordt belanghebbende genaaid door de heffende autoriteit en als hij klaagt wordt hij in Nederland nog veel harder belazerd door de bevoegde rechtsprekende autoriteit, die apert weigert het hoogste recht juist toe te passen.

(…)

Dat is te weg voor woorden natuurlijk, de rechtspraak in Nederland is totaal de weg kwijt, tijd voor keihard ingrijpen vanuit Europa, het is te gek om over te praten natuurlijk wat een intens gajesland Nederland wel niet is geworden!!

(…)

Vast staat (…) dat de Hoge Raad een gekende vies smerige hoerentent is, volzet met hoerenkinderen, die zichzelf als raadsheer duiden, maar feitelijk gezien hun hele hebben en houwen in de strijd gooien om te Fêter(iss)en en te faciliteren en geld in de nationale staatskas te brengen, kennelijk onrechtmatig. Niks gaat de Hoge Raad daarbij te ver blijkbaar, alles, werkelijk alles is daarbij blijkbaar geoorloofd.

Wat de Hoge Raad nog niet gedaan heeft, terwijl ik ze elke week als voorgaand aanspreek, of nog veel duidelijker, (circusartiesten, clowns, spreekstalmeesters, bajesklanten) terecht, volkomen terecht, overduidelijk, is mij weigeren als gemachtigde, of stukken weigeren. De Hoge Raad weet natuurlijk al lang, anders dan andere bedenkelijke nationale rechterlijk instanties dat dat wel zo duidelijk in strijd is met bepalingen van het recht – bijna gelijk te scharen aan het ten uitvoer brengen van de doodstraf – dat dat nooit goed gaat komen.

(…)

Nederland is verworden tot een vies smerig gajesland waar rechtspraak niets anders is dan een noodzakelijk symbool waar Unierechtelijk uitvoering moet worden gegeven….

Maar liever zouden de nationale ‘rechters’ natuurlijk alle burgers alles afnemen en zonder daadwerkelijk eerlijk proces of nog erger!!

(…)

Uw gerechtshof kan en mag mij niet weigeren als gemachtigde en uw gerechtshof kan en mag mijn stukken die ik inzend niet weigeren of terzijde stellen doordat ik de waarheid spreek en duidelijk en onmiskenbaar, aantoonbaar, niet voor enige mogelijke twijfel vatbaar, dat de nationale rechtsprekende macht een georganiseerde misdaadorganisatie is met maffiose trekken!!

1.6.

Het Hof heeft besloten de zitting van 5 november 2019 te verdagen.

2 Overwegingen

2.1.

Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Awb.

2.2.

Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil.

2.3.

Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik van [B] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [B] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [B] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Ook na daarvoor eerder te zijn gewaarschuwd, heeft [B] daarin volhard.

2.4.

Sommige door [B] ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het Hof bij de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep geen kennis van deze stukken zal nemen. [B] is daarop in eerdere procedures gewezen. Dat brengt mee dat de stellingen en standpunten van de desbetreffende partij en de onderbouwing daarvan het Hof niet bereiken voor zover zij in deze stukken zijn vervat. Deze benadeling van de door [B] vertegenwoordigde procespartijen, is een rechtstreeks gevolg van het ongepaste taalgebruik van [B] .

2.5.

Het Hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [B] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [A] , nu [A] de gemachtigde van belanghebbende is, [B] middellijk bestuurder van [A] is en [B] in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden namens [A] . De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [B] . Het Hof heeft [B] daarover in deze procedure niet vooraf ingelicht en/of gehoord, nu hij in eerdere procedures is gewaarschuwd en de waarschuwingsbrief heeft ontvangen als genoemd onder 1.4., naar de inhoud daarvan heeft verwezen in de - in de pleitnota van 24 oktober 2019 vetgedrukte - passages en er blijk van heeft gegeven zich niets van de waarschuwingen aan te trekken. Kennelijk heeft [B] in de eerdere waarschuwingen geen aanleiding gezien zijn taalgebruik te wijzigen en zijn toon te matigen; hij gaat zelfs ertoe over een en ander aan te scherpen.

2.6.

Artikel 47 van het Handvest luidt:

“Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht

Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.”

2.7.

Naar het oordeel van het Hof staat artikel 47 van het Handvest niet in de weg aan de onderhavige weigering. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts de mogelijkheid ontnomen om door [B] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot de onderhavige zaak bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.

2.8.

Op grond van het vorenstaande zal het Hof [B] en [A] weigeren in de onderhavige procedure bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en hem zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.

3 Beslissing

Het Hof:

– weigert [B] en [A] BV om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure met de nummers 18/00781 tot en met 18/00797, en

– stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.

Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 12 november 2019 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (G.B.A. Brummer)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 november 2019

Tegen deze tussenuitspraak staat geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Op grond van artikel 28, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze beslissing slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. Hoge Raad 14 september 2007, nr. 43.294, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).