Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1067, 19/00628 en 19/00629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1067, 19/00628 en 19/00629

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 februari 2021
Datum publicatie
12 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:1067
Zaaknummer
19/00628 en 19/00629

Inhoudsindicatie

VPB. Stelselwijziging. Herwaardering bedrijfspand toegestaan op grond van vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 19/00628 en 19/00629

uitspraakdatum: 2 februari 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2019, nummers AWB 18/5537 en AWB 18/5540, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 0. De belastbare winst is daarbij door de Inspecteur vastgesteld op € 407.475. Bij beschikking op de voet van artikel 21a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) is een bedrag van € 407.475 aan verliezen (die stammen uit 2006) verrekend.

1.2.

De Inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is conform de aangifte de belastbare winst bepaald op een bedrag van € 65.314 en, na verliesverrekening, een belastbaar bedrag vastgesteld van € 0.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en overige beschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.5.

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar bestuurder [A] en haar gemachtigde [B] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en mw. [D] .

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2015 een wijziging van het waarderingsstelsel van haar in eigendom toebehorende machines en installaties, alsmede van een pand gelegen aan de [a-straat] 155a te [Z] (hierna: het bedrijfspand) doorgevoerd. Het nieuwe waarderingsstelsel komt neer op een waardering per balansdatum op de waarde in het economische verkeer. Het nieuwe waarderingsstelsel leidt voor alle activa tot een hogere boekwaarde; voor het bedrijfspand bedraagt deze verhoging per 31 december 2015 € 113.316.

2.2.

Op 11 juli 2017 stuurt [E] namens de Inspecteur een brief aan belanghebbende met vragen over het bovenstaande (waarbij de Inspecteur er per abuis van uitgaat dat de stelselwijziging leidt tot een aftrekpost voor belanghebbende):

Waardeverandering (im)-materiële vaste activa

Deze aftrekpost bedraagt in de jaarrekening € 416.444. Graag ontvang ik van u een specificatie met nadere toelichting op deze post. Indien in verband met deze aftrekpost schriftelijke stukken zijn opgemaakt ontvang ik daarvan graag kopieën. Indien deze aftrekpost betrekking heeft op (een) vordering(en) verzoek ik u mij (een) kopie(ën) van de overeenkomst(en) van geldlening te doen toekomen. Indien de post betrekking heeft op onroerende zaken en in verband hiermee een taxatieverslag is opgemaakt verzoek ik u mij een kopie van het taxatierapport te doen toekomen.

Overige buitengewone lasten (€ 59.532)

Graag ontvang ik van u een toelichting met specificatie op deze aftrekpost. Van schriftelijke stukken die op deze post betrekking hebben ontvang ik graag (een) kopie(ën). Indien deze aftrekpost betrekking heeft op (een) vordering(en) verzoek ik u mij (een) kopie(ën) van de overeenkomst(en) van geldlening te doen toekomen. Indien de post betrekking heeft op onroerende zaken en in verband hiermee een taxatieverslag is opgemaakt verzoek ik u mij een kopie van het taxatierapport te doen toekomen.”

2.3.

In een (ongedateerd) e-mailbericht schrijft de gemachtigde van belanghebbende het volgende aan [E] :

“Gisteren heb ik telefonisch contact gehad met de accountant die de jaarstukken van [X] BV heeft opgesteld. Er ligt een taxatieverslag ten grondslag aan de herwaardering die heeft plaatsgevonden. De accountant heeft mij hiertoe het voorblad daarvan vandaag toegezonden. Een kopie hiervan treft u overigens ook aan in de bijlage van deze email. Het volledige taxatieverslag is niet in ons bezit en evenmin in het bezit van de accountant maar kan, indien u dit verlangt, opgevraagd worden. Ik ga ervan uit dat ik hiermee uw (aanvullende) vraag naar tevredenheid heb beantwoord. Indien u desondanks meer informatie wilt dan verneem ik dit graag van u.”

Bij het e-mailbericht is als bijlage bijgevoegd een voorblad van een taxatierapport van taxateur [F] van 27 juli 2016, waarin de actuele waarde van het bedrijfspand wordt geschat op € 335.000.

2.4.

In een brief van 18 juli 2017 schrijft [E] namens de Inspecteur:

Waardeverandering (im)-materiële vaste activa

Dat het hier om een bijtelling gaat in plaats van een aftrekpost had ik niet geconstateerd maar heeft u voldoende duidelijk gemaakt. Graag zou ik nog van u een onderbouwing van deze herwaardering willen ontvangen. Met name verzoek ik u mij aan te geven waarop deze herwaardering is gebaseerd. Indien terzake van deze herwaardering taxaties hebben plaatsgevonden verzoek ik u mij kopieën van de opgemaakte taxatieverslagen te doen toekomen. Indien u voor deze herwaardering een beroep doet op het besluit van de staatssecretaris van 16 juli 2014 (BLKB2014/362M) verzoek ik u dat te vermelden. In dat geval verzoek ik u mij een gespecificeerde berekening van de herwaardering van de gebouwen en de machines en installaties te doen toekomen.

Overige buitengewone lasten (€ 59.532)

Uw toelichting op dit punt is duidelijk en kan worden geaccepteerd.”

2.5.

In een (ongedateerd) e-mailbericht schrijft de gemachtigde van belanghebbende het volgende aan [E] :

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist stuur ik u hierbij deze email. Ik had u graag het taxatierapport als bijlage meegestuurd. Ondanks toezeggingen hierover is deze is thans nog niet in ons bezit. Zoals ik u reeds telefonisch kenbaar heb gemaakt, heb ik wel onderliggende cijfers ontvangen:

Waarde opstallen: € 145.000;

Grond: 940 m2 a € 105 per/m2: € 98.700;

Aftrek: Voorziening onderhoud (dak, kozijnen en schilderwerk).

Het onderliggende (taxatierapport) waaruit bovengenoemde cijfers blijken sturen wij u toe zodra, dit in ons bezit is.”

2.6.

In een ongedateerde e-mail schrijft [E] het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende:

“Geachte heer [G] ,

In onderstaande e-mail van 20 oktober hebt u mij toegezegd het taxatierapport betreffende het

bedrijfspand van [X] B.V. toe te sturen zodra het in uw bezit is. Ondanks het feit dat we inmiddels een maand verder zijn heb ik het rapport nog steeds niet ontvangen. Ik kan de door u in de aangifte 2015 gepresenteerde herberekende waarde van het pand dan ook niet accepteren. [cursivering en onderstreping Hof] Ik stel u hierbij nog éénmaal in de gelegenheid mij het rapport te doen toekomen. Ik ontvang dit rapport graag binnen twee weken. Indien ik het binnen deze termijn niet heb ontvangen zal ik de aanslag vaststellen naar eigen inzicht. Bij het vaststellen van de aanslag zal dan in ieder geval de herwaardering van het pand niet worden geaccepteerd aangezien dit niet aannemelijk is gemaakt. [cursivering en onderstreping Hof] Hoe de aanslag dan exact wordt vastgesteld zal ik u per brief meedelen.”

2.7.

Op 13 maart 2018 schrijft [E] het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende:

“Geachte heer [H] ,

Op 8 februari 2018 hebben wij nogmaals telefonisch contact gehad over de afhandeling van bovenvermelde aangifte. U hebt aangegeven er niet is geslaagd te zijn het taxatierapport tevoorschijn te halen, waaruit de hogere bedrijfswaarde van het pand van de vennootschap kan blijken. Ik heb u daarna nog één maal in de gelegenheid gesteld dit rapport te overleggen en ook dat is niet gelukt.

Aangezien ik ook bij uw collega de heer [G] meerdere pogingen heb gedaan dit rapport te ontvangen hetgeen evenmin gelukt is heb ik nu besloten de aangifte naar eigen inzicht af te doen. De in de aangifte gepresenteerde bijtelling in verband met de meerwaarde van de machines en het bedrijfspand kan dus alleen geaccepteerd worden voor zover het betrekking heeft op de machines. De meerwaarde van het pand is niet aangetoond en kan dus niet geaccepteerd worden.[onderstreping en cursivering Hof]

Ik heb de aanslag daarom als volgt vastgesteld: [onderstreping en cursivering Hof]

Aangegeven belastbare winst € 520.791

Af: herwaardering bedrijfspand € - 113.316

nader vastgestelde belastbare winst € 407.475

te verrekenen verliezen € 407.475

vastgesteld belastbaar bedrag € 0”

2.8.

Met dagtekening 31 maart 2018 wordt de aanslag Vpb 2015 aan belanghebbende opgelegd, waarbij op de voet van artikel 21a van de Wet Vpb een bedrag van € 407.475 wordt verrekend aan verliezen uit eerdere jaren, te weten 2006.

2.9.

Op 4 mei 2018 wordt bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In het bezwaarschrift staat het volgende:

“De reden voor het bezwaar is dat bij de vaststelling van de aanslag geen rekening werd gehouden met de meerwaarde van het bedrijfspand [a-straat] 155 te [Z] vanwege het ontbreken van het taxatierapport.

Ter onderbouwing van de meerwaarde beschikt cliënte inmiddels over een taxatierapport van [I] B.V. te [J] d.d. 26 april 2018 naar de peildatum 1 januari 2016. Dit taxatierapport treft u aan als bijlage.

Het rapport noemt een waarde in het economisch verkeer groot € 231.000.

Uitgaande van deze waarde bedraagt de belastbare winst de reeds eerder aangegeven belastbare winst groot € 520.791.”

Bij het bezwaarschrift is als bijlage gevoegd een taxatierapport gedateerd 26 april 2018 van taxateur [K] (hierna: [K] ). In dit rapport wordt de waarde van de grond en opstallen van het bedrijfspand exclusief machines en installaties per peildatum 1 januari 2016 getaxeerd op € 231.000.

2.10.

Op 14 juni 2018 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur:

“Geachte heer [L] ,

Zojuist las ik uw mail van gisteren 13 juni. U zendt een uitnodiging voor een hoorgesprek. Ter motivering van het bezwaar zond ik de Inspecteur/u een taxatierapport (met brief d.d. 3 mei 2018, zie bijlage). Met dat rapport kon voor het jaar 2015 nog geen rekening worden gehouden. En het jaar 2016 borduurde voort op het jaar 2015. Daarom de vraag: is een hoorgesprek nog wel zinvol. (Indien dit het geval is wil cliënt er wel een afspraak voor maken.)”

2.11.

In een e-mail van 14 juni 2018 schrijft [L] namens de Inspecteur:

“Geachte heer [H] ,

Bedankt voor uw reactie. Een hoorgesprek is inderdaad zinvol. Ik zie u graag op 5 juli 2018 om 14.00 uur aan de [b-straat] 27 in [M] . Als u mij nog even de namen van de personen en of u akkoord gaat met de verlenging van de behandeltermijn tot 1 augustus 2018 aan mij wil doorgeven.

Bij voorbaat dank.”

2.12.

De gemachtigde van belanghebbende reageert per e-mail van 14 juni 2018 als volgt:

“Geachte heer [L] ,

Ik wil niet vervelend doen maar ik ben bang dat ik iets over het hoofd zie; waar zou het gesprek over moeten gaan? Was niet juist het taxatierapport dat u nu heeft de ontbrekende schakel?”

2.13.

In een e-mail van 15 juni 2018 reageert [L] namens de Inspecteur:

“Geachte heer [H] ,

Een hoorgesprek is gewenst, omdat m.i. het e.e.a. niet juist is verlopen. Vandaar dat er een uitnodiging is verstuurd.”

2.14.

De gemachtigde van belanghebbende reageert in een e-mail van 19 juni 2018:

“Geachte heer [L] ,

Een en ander is toch tamelijk onduidelijk of - zo men wil - geheimzinnig. Omdat cliënt vanzelfsprekend zich op een hoorgesprek moet voorbereiden lijkt het me toch wenselijk en praktisch dat u aangeeft wat niet juist is verlopen; met andere woorden waar nu de schoen wringt.”

2.15.

Op 21 juni 2018 schrijft [L] namens de Inspecteur het volgende:

“Geachte heer [H] ,

Het bezwaarschrift heeft betrekking op slechts één onderdeel namelijk herwaardering van het bedrijfspand. In zoverre kan het niet onduidelijk zijn waar het hoorgesprek over gaat. Het hoorgesprek is er om de zaak inhoudelijk te bespreken en niet per mail of per telefoon. Bovendien heeft u uw bezwaarschrift vennootschapsbelasting 2016 om een hoorgesprek verzocht alvorens op het bezwaarschrift te beslissen. Het hoorgesprek zal gaan over de vraag of plaats is voor herwaardering van bedrijfsmiddelen gezien het besluit van de Staatssecretaris van 16 juli 2014 nr. BLKB2014/362M. Graag verneem ik op korte termijn schriftelijk c.q. per mail of u gebruik wilt maken van het hoorgesprek van 5 juli 2018 om 14:00 uur aan de [b-straat] 27 in [M] . Wilt u daarbij nog even de namen van de personen en of u akkoord gaat met de verlenging van de behandeltermijn tot 1 augustus 2018 aan mij doorgeven.”

2.16.

Belanghebbende verschijnt uiteindelijk niet op een hoorgesprek dat (uiteindelijk) gepland is op 29 augustus 2018.

2.17.

In de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2018 wordt het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2015 (en de beschikking verliesverrekening) afgewezen:

Beoordeling van het bezwaar

Herwaardering van het bedrijfspand op de werkelijke waarde is in strijd met het voorzichtigheidsbeginsel en staat ook op gespannen voet met het realisatiebeginsel van goed koopmangebruik. Een dergelijk waarderingsstelsel zou bovendien een jaarlijkse taxatie vergen wat strijdig is met het eenvoudsbeginsel. De overstap van een waardering op kostprijs minus afschrijvingen naar een waardering op werkelijke waarde voor onroerende zaken is dus niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik. Ik verwijs hiervoor naar het besluit van de Staatssecretaris van 16 juli 2014 nr. BLKB2014/362M.

Uw bezwaarschrift is in verband met het belang in de verliesverrekening aangemerkt aan een bezwaar tegen de verliesverrekeningsbeschikking.

Beslissing op uw bezwaar

Ik wijs uw bezwaar af.”

3 Geschil

In geschil is of de bezwaren terecht zijn afgewezen. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil of het door belanghebbende gekozen waarderingsstelsel van het bedrijfspand (waardering tegen waarde in het economische verkeer) in lijn is met goedkoopmansgebruik, dan wel of de Inspecteur het in rechte te honoreren vertrouwen bij belanghebbende heeft gewekt dat zulks het geval is.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing