Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2552, 20/00429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2552, 20/00429

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 maart 2021
Datum publicatie
26 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:2552
Zaaknummer
20/00429

Inhoudsindicatie

Invordering. Inlenersaansprakelijkheid.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00429

uitspraakdatum: 16 maart 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Ontvanger)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2020, nummer AWB 18/5459, in het geding tussen belanghebbende en de Ontvanger

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende is door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor een deel groot € 51.996 van de door [A] B.V. (hierna: de B.V.) niet betaalde loonheffingen en omzetbelasting.

1.2.

De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Ontvanger vernietigd en de beschikking aansprakelijkstelling verminderd tot € 36.623.

1.4.

De Ontvanger heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 3 december 2020. Op deze zitting is gelijktijdig de zaak met nummer 20/00430 behandeld. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

Op 3 december 2020 is bij het Hof een e-mailbericht van belanghebbende ingekomen. Het Hof heeft dat bericht op de hierna onder 4.1 vermelde gronden niet aangemerkt als een verzoek om heropening van het vooronderzoek. Het bericht is dan ook niet doorgezonden naar de Ontvanger.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was van 19 december 2005 tot 1 januari 2015 samen met zijn expartner vennoot in de vennootschap onder firma ‘ [B] ’ (hierna: de vof).

2.2.

De vof heeft in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 personeel ingeleend bij de B.V.

2.3.

De B.V. is in gebreke gebleven met het betalen van diverse naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting over die periode.

2.4.

De Ontvanger heeft bij de vof een aansprakelijkheidsonderzoek ingesteld voor de onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014 van de B.V. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 1 oktober 2016.

2.5.

De Ontvanger heeft bij beschikking van 24 augustus 2017 de vof op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 (hierna: Invorderingswet) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 51.996.

2.6.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger op 28 februari 2018 deze beschikking ingetrokken, omdat de vof op het moment van het geven van de beschikking niet meer bestond.

2.7.

Vervolgens heeft de Ontvanger op 28 mei 2018 belanghebbende en zijn expartner als toenmalig vennoten van de vof op grond van artikel 34 Invorderingswet in samenhang gelezen met artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk gesteld.

2.8.

De Rechtbank heeft het bij haar ingestelde beroep gegrond verklaard en onder meer het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiser en de Ontvanger als verweerder is aangeduid):

“15. De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De oudste openstaande aanslagen van [A] in dit dossier hebben betrekking op de loonbelasting en omzetbelasting over juli 2013 en zijn gedagtekend 23 september 2013. Nadat de betaaltermijn was verstreken, en de betaling ook na de aanmaning uitbleef, heeft verweerder op 15 november 2013 executoriaal beslag op roerende zaken gelegd. De uitlener heeft vervolgens in december 2013 verzocht om sanering van de belastingschulden. Op grond van het invorderingsbeleid dienen invorderingsmaatregelen te worden opgeschort gedurende de behandeling van dit verzoek om kwijtschelding. In maart 2014 is het verzoek afgewezen, omdat de uitlener de lopende verplichtingen niet nakwam en geen verklaring inzake de levensvatbaarheid van een derde-deskundige heeft overgelegd. Verweerder heeft ter zitting nog verklaard dat na de afwijzing van het saneringsverzoek nog een onderzoek naar de mogelijkheid van een faillissementsaanvraag en bestuurdersaansprakelijkheid heeft plaatsgevonden. In mei 2014 is er nog een beslag onder derden gelegd, maar de debiteuren waren al verpand. Vervolgens heeft er een pre-pack procedure bij de rechtbank Rotterdam plaatsgevonden, wat tot gevolg heeft dat verweerder geen onherroepelijke maatregelen mag nemen. Vervolgens heeft aan het einde van de zomer 2014 een afkoopgesprek plaatsgevonden. De activiteiten van de uitlener zijn eind 2014 verkocht, hierdoor waren er geen toekomstige baten meer te verwachten. [A] is per 9 december 2014 ontbonden. Vervolgens is begin 2015 pas een aansprakelijkheidsonderzoek gestart.

16. Hoewel verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid heeft in de keuze welke invorderingsmaatregelen worden getroffen, dient verweerder wel de belangen van de inleners in acht te nemen. Verweerder wist sinds maart 2014 dat de uitlener nog steeds niet aan zijn verplichtingen voldeed en dat de verschuldigde loon- en omzetbelasting gedurende reeds een aantal maanden onbetaald bleven. Vervolgens heeft verweerder nog andere invorderingsmaatregelen onderzocht en geconcludeerd dat deze geen soelaas boden. Vervolgens heeft verweerder sinds eind zomer 2014 geen handelingen meer verricht, terwijl verweerder wist dat de uitlener de verschuldigde belastingen nog steeds niet betaalde. Gelet op de belangen van de inleners, waarvoor een risicoaansprakelijkheid geldt, heeft verweerder hierdoor onvoldoende zorgvuldig gehandeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de belastingschulden die zijn ontstaan na augustus 2014. Op basis van het controlerapport betekent dit dat de beschikking aansprakelijkheid dient te worden verminderd tot € 36.623 (loonheffing € 18.934 en omzetbelasting € 17.689).”

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.2.

De Ontvanger heeft hoger beroep ingesteld en zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank de aansprakelijkstelling ten onrechte heeft verminderd aangezien gelet op de door hem in hoger beroep gestelde feiten niet kan worden gezegd dat hij sinds eind zomer 2014 geen handelingen meer heeft verricht, terwijl hij wist dat de uitlener de verschuldigde belastingen nog steeds niet betaalde. Daarmee is geen sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus de Ontvanger.

3.3.

Belanghebbende heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de beschikking aansprakelijkstelling moet worden vernietigd, althans verminderd. Daarnaast heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hem niets kan worden verweten en dat het de Ontvanger niet vrijstaat om te kiezen wie hij aansprakelijk stelt. Belanghebbende stelt de menselijke maat te missen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing