Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10082, 21/00391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10082, 21/00391

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 november 2022
Datum publicatie
2 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:10082
Formele relaties
Zaaknummer
21/00391
Relevante informatie
Art. 16 lid 1 AWR, Art. 53 lid 1 AWR, Art. 67e lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Navorderingsbevoegdheid. Nieuw feit. Ambtelijk verzuim. Kwade trouw. Vergrijpboete.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00391

uitspraakdatum: 22 november 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2021, nummer AWB 19/3533, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de boetebeschikking verminderd met 20%.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 1 januari 2006 is belanghebbende met [naam3] (hierna: [naam3] ) een maatschap aangegaan (hierna: [naam4] ) ter exploitatie van een belastingadvies- en accountantskantoor.

2.2.

Op 31 december 2011 heeft belanghebbende met [naam3] en [naam5] (hierna: [naam5] ) een schriftelijke overeenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarin het volgende is opgenomen:

“Artikel 1

1.1.

Met ingang van 1 maart 2012 zal [belanghebbende] als maat uit de maatschap treden en zal [naam5] in zijn plaats als maat tot de maatschap toetreden.

(…)

Artikel 2

2.1.

[naam5] zal aan [belanghebbende] voor de overname van diens aandeel in het vermogen van de maatschap een koopsom betalen van € 305.000,-- (zegge: driehonderdvijfduizend euro), excl. btw, waarvan € 300.000,-- voor goodwill en € 5.000,-- voor roerende zaken die bij partijen genoegzaam bekend zijn, zodat zij

daarvan geen nadere omschrijving verlangen.

2.2.

De in lid 1 van dit artikel vermelde koopsom dient door [naam5] als volgt te worden voldaan:

a. uiterlijk op 1 maart 2012 een bedrag van € 155.000,-- excl. btw (de helft van de goodwillvergoeding en de volledige koopprijs voor de roerende zaken);

b. binnen één maand na vaststelling van de maatschapsbalans per 29 februari 2012: een bedrag van € 150.000,-- excl. btw (het restant van de goodwillvergoeding).

2.3.

Indien uit de maatschapsbalans per 29 februari 2012 mocht blijken dat het kapitaal van [belanghebbende] negatief is, komt aan [naam5] het recht toe om het bedrag van dit negatieve kapitaal op het in het voorgaande lid van dit artikel sub b bedoelde gedeelte van de koopsom in mindering te brengen, mits hij dat in mindering gebrachte bedrag dan direct overmaakt op de rekening van de maatschap ten titel van aanzuivering van het negatieve kapitaal van [belanghebbende] .

(…)

Artikel 7

7.1.

Gedurende de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 juni 2012 zal [belanghebbende] als medewerker werkzaamheden ten behoeve van de alsdan door [naam3] en [naam5] gevormde maatschap verrichten tegen een vergoeding van € 2.100,--, excl. btw, per maand. [belanghebbende] zal zich inspannen om in verband met deze werkzaamheden van de belastingdienst een zogenoemde VAR/WUO-verklaring te verkrijgen.

7.2.

Vanaf 1 juli 2012 zal de maatschap desgewenst, om gebruik te maken van zijn expertise, een beroep op [belanghebbende] blijven doen. In dat geval zal [belanghebbende] voor zijn werkzaamheden een uurtarief aan de maatschap in rekening kunnen brengen. (…)

(…)

Artikel 9

9.1.

Gedurende vijf jaar na 1 maart 2012 zal het [belanghebbende] niet zijn toegestaan om relaties van de maatschap, direct of indirect, te benaderen en/of met c.q. voor die relaties, op welke wijze dan ook, direct of indirect, zaken te doen, werkzaamheden te verrichten en/of contacten te onderhouden, behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de maatschap.

9.2.

Gedurende vijf jaar na 1 maart 2012 zal het [belanghebbende] evenmin zijn toegestaan om zich, direct of indirect, in welke vorm dan ook, bezig te houden met of betrokken te zijn bij een onderneming die activiteiten verricht die concurrerend zijn met de huidige activiteiten van de maatschap, behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [naam3] en [naam5] . (…)”

2.3.

De overeengekomen koopsom voor de goodwill van € 300.000 is in 2012 volledig voldaan. [naam5] heeft een bedrag van € 286.415,11 overgemaakt naar de privébankrekening van belanghebbende. Het restant van de koopsom ad € 13.584,89 is conform artikel 2.3 van de overeenkomst naar de bankrekening van [naam4] overgemaakt.

2.4.

Belanghebbende heeft in overeenstemming met artikel 7.1 van de overeenkomst in 2012 over drie maanden een vergoeding ontvangen van in totaal € 6.300. Vanwege een verslechterde arbeidsverhouding zijn de werkzaamheden uiterlijk per 1 juni 2012 beëindigd.

2.5.

Eind 2013 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2013 (hierna: het boekenonderzoek). Op 12 maart 2014 heeft de Inspecteur hiervan een rapport uitgebracht, waarin is vermeld:

“Bij dit onderzoek is uitgegaan van de gegevens zoals die in de administratie zijn aangetroffen. De volledigheid van de ontvangsten en uitgaven is niet beoordeeld. Er is derhalve sprake van een globaal onderzoek van deze aangiften omzetbelasting. Met nadruk wordt erop gewezen dat aan dit onderzoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige andere fiscale aangifte. Andere belastingmiddelen zijn niet in het onderzoek betrokken.

(…)

Op dit moment worden er door de heer [belanghebbende] geen ondernemingsactiviteiten verricht. In overleg met de heer [belanghebbende] heb ik besloten om de heer [belanghebbende] af te voeren als ondernemer voor de omzetbelasting.”

2.6.

Belanghebbende is op 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2012. Desgevraagd heeft de Inspecteur tot 1 september 2013 uitstel verleend aan belanghebbende. Op 20 september 2013 heeft de Inspecteur een herinnering verzonden. Na verleend uitstel tot 1 januari 2014 heeft de Inspecteur op 23 januari 2014 een aanmaning verzonden. Bij brief d.d. 4 maart 2014 heeft de Inspecteur op het verzoek van belanghebbende nader uitstel verleend tot 1 april 2014. Na 1 april 2014 heeft belanghebbende meermalen om verder uitstel gevraagd, maar deze verzoeken zijn telkens afgewezen. Belanghebbende heeft, ook na het versturen van een aanmaning op 23 april 2014, binnen de daarin opgenomen uiterste inleverdatum van 7 mei 2014 geen aangifte IB/PVV over 2012 ingediend.

2.7.

Met dagtekening 3 september 2014 heeft de Inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.300. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd en is € 348 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2014 heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de ambtshalve aanslag IB/PVV 2012 en de beschikkingen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 januari 2016 heeft de Rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het daartegen door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2017 ongegrond verklaard.1

2.9.

De Inspecteur heeft op 26 augustus 2015 een derdenonderzoek bij [naam5] (hierna: het derdenonderzoek) uitgevoerd. Naar aanleiding van dit derdenonderzoek heeft de Inspecteur op 3 november 2017 aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag aan belanghebbende zal opleggen en heeft hij tevens een kennisgeving verzonden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen. Op 6 februari 2018 heeft de Inspecteur de mededeling hiervan verzonden.

2.10.

Met dagtekening 3 maart 2018 heeft de Inspecteur over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 316.783. Bij de berekening van de belastbare winst heeft de Inspecteur rekening gehouden met de ontvangen vergoeding voor overgedragen goodwill van € 300.000, het winstaandeel van belanghebbende dat volgens de jaarrekening € 45.344 bedraagt, een ontvangen bedrag van € 15.785 op basis van een earnout regeling en het in 2.4 vermelde honorarium van € 6.300. Daarnaast is bij beschikking een boete van € 55.383 opgelegd en is € 25.418 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 28 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de beschikkingen vergrijpboete en belastingrente.

2.12.

De Inspecteur heeft op 6 maart 2019 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 34.529.

2.13.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de boetebeschikking verminderd tot € 27.623.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur bevoegd was tot navorderen en of de beschikking vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De hoogte van de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing