Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10100, 21/01051 t/m 21/01382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10100, 21/01051 t/m 21/01382

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 november 2022
Datum publicatie
2 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:10100
Formele relaties
Zaaknummer
21/01051 t/m 21/01382
Relevante informatie
Art. 2 onderdeel c BPM, Art. 8 BPM, Art. 10 BPM, Art. 67c AWR

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving). Interne compensatie.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/01051 t/m 21/01382

uitspraakdatum: 22 november 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 28 juli 2021, nummers LEE 19/1527 t/m LEE 19/1690, LEE 19/1692 t/m LEE 19/1769, LEE 19/1771 t/m LEE 19/1777 en LEE 19/1779 t/m LEE 19/1861 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd. Daarbij is aan belanghebbende voorts bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikkingen inzake de belastingrente en boete verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep (ten dele) gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] als bestuurder van belanghebbende en mr. S.M. Bothof als haar gemachtigde, alsmede namens de Inspecteur [naam2] , [naam3] en [naam4] .

1.6.

Het Hof heeft op 18 oktober 2022 tussenuitspraak gedaan. Naar aanleiding daarvan hebben partijen berekeningen gemaakt. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en einduitspraak gedaan. Met partijen is ter zitting afgesproken dat geen nadere mondelinge behandeling van de zaak wordt gehouden.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij is een zogenoemde vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM). Belanghebbende voldoet de bpm per tijdvak van een maand.

2.2

Belanghebbende heeft in de jaren 2014 tot en met 2016 meldingen gedaan ter zake van de inschrijving in het kentekenregister van door haar vanuit Duitsland overgebrachte gebruikte auto’s. Belanghebbende heeft deze auto’s opgenomen in de door haar ingediende maandaangiften. De door haar berekende verschuldigde bpm heeft belanghebbende op aangiften voldaan.

2.3.

De vermindering (afschrijving) als bedoeld in artikel 10 van de Wet BPM ter zake van bedoelde auto’s is door belanghebbende in veruit de meeste gevallen berekend aan de hand van een taxatierapport. In enkele gevallen is de forfaitaire tabel of de koerslijstmethode toegepast.

2.4.

De Inspecteur heeft uit de door belanghebbende aangegeven auto’s 140 auto’s geselecteerd voor een controle (hierna: groep 1). Bij 18 van deze auto’s heeft in meer of mindere mate een herbeoordeling door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) plaatsgevonden, waarvan negen maal in de vorm van een hertaxatie. Voor vier auto’s geldt dat deze op de bedrijfslocatie van belanghebbende zijn bekeken door medewerkers van de Belastingdienst.

2.5.

De overige auto’s van groep 1 heeft de Inspecteur (of DRZ) niet fysiek geschouwd, onderzocht of bekeken. Voor deze auto’s bestond de controle uit een beschouwing van het overgelegde taxatierapport en de daarin opgenomen foto’s, eventueel online gepubliceerde verkoopadvertenties en de van belanghebbende gevraagde aanvullende informatie zoals reparatienota’s, inkoop- en verkoopfacturen.

2.6

Op 18 maart 2016 heeft de Belastingdienst een bedrijfsbezoek bij belanghebbende afgelegd. In dat kader hebben controlemedewerkers van de Belastingdienst belanghebbende gesproken over haar werkwijze met betrekking tot het doen van aangifte inzake de geïmporteerde auto’s.

2.7.

Van dit bedrijfsbezoek is door de Belastingdienst een rapport opgemaakt met dagtekening 7 april 2016. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“4 Bespreking van de nieuwe aanpak van de Belastingdienst

Tijdens ons overleg is uitgelegd dat het voornemen van de Belastingdienst is om over 2014 en 2015 een naheffingsaanslag voor de BPM op te leggen.

De Belastingdienst legt deze naheffing op omdat zij constateert dat bij de door [belanghebbende] geïmporteerde auto’s tussen de inkoop en de opgegeven handelsinkoopwaarde grote verschillen bestaan. Feitelijk zouden de auto’s als zij in Nederland gekocht zouden zijn goedkoper zijn dan die vanuit het buitenland zijn geïmporteerd. Omdat hierbij geen sprake is van een incidentele zaak maar van een aangifte in een reeks van soortgelijke zaken leek het gewenst om, alvorens een naheffingsprocedure op te starten, met [belanghebbende] over deze werkwijze van gedachten te wisselen. De heer [naam1] heeft aangegeven dat de adviseur/taxateur naar eer en geweten de taxaties heeft uitgevoerd maar hierbij niet is uitgegaan van de handels c.q. inkoopwaarde van de auto maar van de kosten die gemaakt moeten worden om de auto weer in onberispelijke staat te maken.

Deze werkwijze wordt al jaren toegepast in de markt en wordt door de autohandel als legitiem ervaren. De heer [naam1] vindt dat als de Belastingdienst in deze een andere visie heeft dat uiteindelijk de rechter hierover een standpunt dient in te nemen. Tot dan zal hij zijn werkwijze met betrekking tot de importauto’s niet aanpassen.

5 Afspraken

-

-

-

2.8.

Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om ter zake van de 140 auto’s van groep 1 een naheffingsaanslag bpm op te leggen alsmede op de voet van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzuimboete van 10 %. De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft bij brief van 11 oktober 2017 op dit voornemen gereageerd.

2.9.

Op 20 april 2018 heeft tussen de gemachtigde en de Inspecteur een gesprek plaatsgevonden, waarin de mogelijkheden zijn verkend om tot overeenstemming te komen inzake de hoogte van de naheffingsaanslag. Naar aanleiding van een beroep van de gemachtigde op ‘interne compensatie’ heeft de Inspecteur de aanvankelijk niet onderzochte auto’s uit de maandaangiften alsnog beoordeeld. Het gaat om 196 auto’s (hierna: groep 2).

2.10.

Van dit gesprek is door de Inspecteur een verslag gemaakt (dagtekening 24 mei 2018). Hierin is – voor zover hier van belang – vermeld:

U heeft nog enkele stellingen ingebracht.

(…)

Interne compensatie van voertuigen in de maandaangiften die niet in de naheffing zijn betrokken. Dit recht heeft u, maar dan zijn wij voornemens ook deze voertuigen te beoordelen op schade en de aftrek van waardevermindering van 72%, dan wel dat niet iedere euro schade leidt tot een euro waardevermindering. Daarmee komt een eventueel voordeel als gevolg van de nog niet toegepaste “marge-correctie” voor deze voertuigen alsnog te vervallen. Bovendien is een groot deel van de voertuigen in de maandaangiften reeds in de herberekende naheffing betrokken.(…)”

2.11.

Met dagtekening 25 juli 2018 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag bpm ten bedrage van € 147.580 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is belanghebbende voorts bij beschikking een bedrag van € 19.411 aan belastingrente in rekening gebracht en is haar een verzuimboete van € 14.758 opgelegd. In de naheffingsaanslag zijn niet alleen de 140 auto’s van groep 1 betrokken maar ook de 196 auto’s uit groep 2. Bij het berekenen van de naheffingsaanslag is de Inspecteur gebleken dat belanghebbende voor sommige auto’s meer bpm op aangifte had voldaan dan zij voor die auto’s verschuldigd is. Daarom heeft de Inspecteur tussen de verschillende auto’s ‘intern gecompenseerd’, in die zin dat hij de per auto berekende negatieve bedragen aan bpm heeft verrekend met de per auto berekende positieve bedragen aan bpm.

2.12.

Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag en genoemde beschikkingen. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ten dele gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 139.556, de belastingrente tot € 18.356 en de verzuimboete tot € 5.278. Voorts is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.006 toegekend.

2.13.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juli 2021 het beroep (ten dele) gegrond verklaard. Zij heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 87.202, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete vernietigd. De Rechtbank heeft de Inspecteur voorts veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van de door haar voor het beroep gemaakte proceskosten van € 9.194 en tot vergoeding van het griffierecht van € 345. De uitspraak van de Rechtbank is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:RBNNE:2021:3222. De overwegingen uit die uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

2.14

Belanghebbende heeft (principaal) hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld, en de Inspecteur incidenteel hoger beroep.

2.15

Op 18 oktober 2022 heeft het Hof tussenuitspraak gedaan in de onderhavige zaken.

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten.

6 Beslissing