Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1680, 21/00607
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1680, 21/00607
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 maart 2022
- Datum publicatie
- 11 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:1680
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:2104, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00607
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Verkrijging gedeeltelijk gesloopte woning. Tarief.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00607
uitspraakdatum: 1 maart 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 26 april 2021, nummer AWB 19/6016 (ECLI:NL:RBGEL:2021:2104), in het geding tussen
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 12 december 2018 een onroerende zaak, gelegen aan de [adres1] 26 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak) verkregen. Ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak heeft belanghebbende op 18 december 2018 tegen het tarief van 6% een bedrag van € 148.470 aan overdrachtsbelasting voldaan.
Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende op 22 januari 2019 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2019 afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting is met instemming van partijen op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) achterwege gebleven.
2 Vaststaande feiten
De onroerende zaak is door belanghebbende verkregen van de heer [naam1] (hierna: [naam1] ). De onroerende zaak is ontworpen en gebouwd als een villa met tuin. Oorspronkelijk bestond de villa uit een souterrain met daarboven de begane grond met een puntdak. Het (ondergrondse) souterrain bestond uit een dubbele garage, meerdere kamers/kelderruimte, een wc en een cv/stookruimte. Op de begane grond waren onder meer een badkamer, een garderobe, een keuken, een bijkeuken, een hal, een washok en slaapkamers aanwezig. [naam1] heeft in 2000 de onroerende zaak gekocht met de bedoeling erin te gaan wonen. Dat is echter niet gebeurd en hij heeft de woning vervolgens verhuurd. Als gevolg van de aanwezigheid van een illegale hennepplantage en het risico van kraak, heeft [naam1] rond 2008/2009 besloten de begane grond te slopen. Na de sloop resteert nog (een gedeelte van) het souterrain. De onroerende zaak werd in de periode vanaf de sloophandelingen tot de verkrijging niet bewoond.
Op 14 november 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorggebouw eerste fase ter plaatse van de [adres1] 26 te [plaats1] . Op 30 november 2018 is door belanghebbende een nieuwe aanvraag ingediend voor het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie. De omgevingsvergunning hiervoor is op 8 mei 2019 verleend.
Bij akte van levering van 12 december 2018 heeft [naam1] “een (gedeelte van een) woonhuis met garages en kelder, met daarbij behorende opstallen, verhardingen, ondergrond, erf en tuin, plaatselijk bekend [adres1] 26 te [plaats1] ”, vrij op naam geleverd aan belanghebbende. De koopprijs van de onroerende zaak bedroeg € 2.623.000. Verder zijn partijen overeengekomen dat de overdrachtsbelasting voor rekening van [naam1] komt en dat [naam1] ook namens belanghebbende bezwaar kan maken en beroep kan instellen. Op 18 december 2018 is door belanghebbende een bedrag van € 148.470 (6% x 100/106 x € 2.623.000) aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging een woning was in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR).
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat door de sloophandelingen de oorspronkelijk aanwezige woonfunctie verloren is gegaan, omdat in het souterrain voorzieningen ontbreken zoals een keuken, een badkamer en een washok, en verder omdat er gaten in het dak van het souterrain zitten en er onvoldoende daglicht is. Volgens de Inspecteur is er ten tijde van de verkrijging geen sprake van een bouwwerk dat bestemd is als woning. Volgens belanghebbende is dat wel het geval.