Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4030, 21/00832 en 21/00833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4030, 21/00832 en 21/00833

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 mei 2022
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4030
Formele relaties
Zaaknummer
21/00832 en 21/00833

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing. IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) 2016 en 2017. Individuele en buitensporige last?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00832 en 21/00833

uitspraakdatum: 17 mei 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erfgenamen van [de erflaatster] te [woonplaats] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2019, nummers BRE 17/7583 en 18/7444, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Ten name van wijlen [de erflaatster] (hierna: erflaatster) is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.522.

1.2.

Aan erflaatster is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.754 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.081.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voornoemde aanslagen gehandhaafd.

1.4.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 18 november 2019, nummers BRE 17/7583 en 18/7444, ECLI:NL:RBZWB:2019:6112, het beroep uitsluitend gegrond verklaard voor wat betreft de dwangsom voor het jaar 2017 en voor het overige ongegrond verklaard.

1.5.

Erflaatster heeft op 30 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof Den Bosch) heeft bij uitspraak van 2 juli 2020, nummers 19/00781 en 19/00782, ECLI:NL:GHSHE:2020:2000, het hoger beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Erflaatster heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 juli 2021, nummer 20/02453, ECLI:NL:HR:2021:1047 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.7.

De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbenden hebben, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.

1.8.

Verder hebben beide partijen, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, gereageerd op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, nummer 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022. Namens belanghebbenden is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 24 maart 2022 aan partijen is toegestuurd.

1.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 9 maart 2022, bij het Hof binnengekomen op 11 maart 2022, de wraking verzocht van voorzitter mr. Van Suilen. De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 25 april 2022, nummer W200.307.790/01, afgewezen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Erflaatster, geboren [in] 1928 en overleden [in] 2021, heeft in de onderhavige jaren 2016 en 2017 een AOW-uitkering genoten. Verder was zij eigenaar van een woning waarvan de WOZ-waarde per 1 januari 2015 en 2016 was vastgesteld op respectievelijk € 140.000 en € 141.000.

2.2.

Erflaatster had op 1 januari 2016 en 2017 bank- en spaartegoeden ter waarde van respectievelijk € 187.495 en € 185.407. In 2016 en 2017 heeft zij daarmee een werkelijk rendement behaald van respectievelijk € 1.761 en € 1.244.

2.3.

De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 overeenkomstig de ingediende aangiften als volgt vastgesteld:

Aanslag 2016 (€)

Aanslag 2017 (€)

AOW-uitkering

14.549

14.754

Eigen woning

- Eigenwoningforfait (0,75%)

1.050

1.057

- Aftrek wegens geen schuld

-/- 1.050

-/- 1.057

0

0

Giften

-/- 105

.

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

€ 14.444

14.754

Bank- en spaartegoeden

187.495

185.407

Heffingsvrij vermogen

-/- 24.437

-/- 25.000

Grondslag voordeel uit sparen en beleggen

163.058

160.407

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

€ 6.522

€ 6.081

Aanslag 2016 (€)

Aanslag 2017 (€)

Verschuldigde IB/PVV

- Inkomstenbelasting box 1

1.213

1.313

- Premie volksverzekeringen box 1

1.480

1.438

- Inkomstenbelasting box 3

1.956

1.824

4.649

4.575

Heffingskortingen

Algemene heffingskorting

1.145

1.151

Ouderenkorting

1.187

1.292

Alleenstaande ouderenkorting

436

438

Korting voor groene beleggingen

338

340

3.106

3.221

Te betalen IB/PVV

€ 1.543

€ 1.354

2.4.

De Inspecteur heeft aan erflaatster meegedeeld dat de in haar procedure opgeworpen vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP bij het EVRM of het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM (hierna: de stelselvraag), deel uitmaakt van de massaalbezwaarprocedure en dat hij de behandeling van die rechtsvraag zal aanhouden totdat de Hoge Raad zich daarover heeft uitgesproken. Hij heeft bij uitspraak op bezwaar de vraag of de box 3-heffing leidt tot een individuele en buitensporige last (hierna: de individuele vraag) ontkennend beantwoord.

2.5.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat voor het jaar 2016 de box 3-heffing op stelselniveau niet tot vernietiging van of verlaging van de aanslag IB/PVV kan leiden en dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor erflaatster. Voor het jaar 2017 heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat box 3-heffing op stelselniveau niet in strijd is met artikel 1 EP en dat ook voor dat jaar geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor erflaatster.

2.6.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en het geding verwezen. Redengevend voor de vernietiging is dat Hof Den Bosch voor zowel het jaar 2016 als 2017 voor de individuele vraag niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft onderzocht. Bij dit onderzoek zou ook in aanmerking moeten worden genomen of en in hoeverre erflaatster een zodanig laag inkomen had dat zij op haar vermogen moest interen om de belasting te voldoen. De omstandigheid dat erflaatster door de heffing zou interen, kan immers een aanwijzing zijn dat zij door die heffing werd geconfronteerd met een buitensporige last, aldus de Hoge Raad.

3 Geschil

3.1.

Na verwijzing is in geschil of erflaatster in het licht van haar gehele financiële situatie door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Belanghebbenden concluderen tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing