Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5903, 21/00572 t/m 21/00580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5903, 21/00572 t/m 21/00580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5903
Formele relaties
Zaaknummer
21/00572 t/m 21/00580

Inhoudsindicatie

IB/PVV en OB. Activiteiten op het gebied van entertainment. Winst uit onderneming of loon uit dienstbetrekking? Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting. Vergrijpboetes.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00572 tot en met 21/00580

uitspraakdatum: 12 juli 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2021, nummers 20/5501, 20/5504, 20/5507 en 20/5509 tot en met 20/5514, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2013 tot en met 2016 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn vergrijpboetes opgelegd van € 1.666 (2014), € 1.666 (2015) en € 1.666 (2016).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2019 de bezwaren inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 september 2020 het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 ongegrond verklaard, de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2014 tot en met 2016 gegrond verklaard, de navorderingsaanslagen verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikkingen zijn gehandhaafd.

1.4.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd.

1.5.

Het tegen de naheffingsaanslag OB gerichte bezwaar heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. D.C.H. Heijmink RB, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft vanaf 2008 werkzaamheden verricht voor [naam6] in [plaats1] (hierna: [naam6] ). Zijn werkzaamheden hebben onder meer bestaan uit het bedenken van het entertainment rond het personage [naam7] , het optreden als het personage [naam7] alsmede het organiseren en aansturen van entertainment binnen [naam6] . Vanaf 2013 heeft belanghebbende maandelijks een vast bedrag van € 6.000 (exclusief omzetbelasting) gefactureerd aan [naam6] . Vanaf 2014 heeft belanghebbende vaste bedragen aan reiskosten gedeclareerd bij [naam6] .

2.2.

Belanghebbende heeft zich met ingang van 1 januari 2014 als eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). De ondernemingsactiviteiten bestaan volgens het uittreksel van de KvK uit de beoefening van podiumkunst, het componeren van muziek, het schrijven van teksten en het meewerken aan theater-, televisie- en websiteproducties.

2.3.

In zijn aangifte IB/PVV 2013 heeft belanghebbende een verzamelinkomen vermeld van € 10.174. De aanslag IB/PVV 2013 is conform de ingediende aangifte vastgesteld.

2.4.

Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 toegezonden. Vervolgens is aan belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 verleend onder de Becon-regeling. Met dagtekening 31 mei 2016, respectievelijk 22 juli 2016 is aan belanghebbende een herinnering en een aanmaning tot het doen van aangifte gestuurd. Met dagtekening 8 maart 2017 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.000.

2.5.

Op 6 maart 2017 heeft belanghebbende een aangiftebiljet IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.802. Deze aangifte is door de Inspecteur behandeld als een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning vervolgens vastgesteld conform de ingediende aangifte.

2.6.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.176 aangegeven. De aanslag is conform de ingediende aangifte vastgesteld.

2.7.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.115 aangegeven. De aanslag is conform de ingediende aangifte vastgesteld.

2.8.

In zijn aangiften IB/PVV over de desbetreffende jaren heeft belanghebbende de volgende inkomsten verantwoord:

2013

2014

2015

2016

[naam17] besloten vennootschap

€ 20.000

Omzet

€ 56.300

€ 65.630

€ 67.225

2.9.

Op 13 september 2018 is een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Onderwerp van het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 en het ondernemerschap voor de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Bij brief van 7 november 2018 is het onderzoek uitgebreid met de aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2017, waarbij is aangegeven dat uitsluitend het onderdeel ‘Winst uit onderneming’ zou worden beoordeeld. Omdat de aangifte IB/PVV 2017 niet is ingediend, is die aangifte niet onderzocht.

2.10.

In verband met het verstrijken van de aanslagtermijn zijn met dagtekening 1 december 2018, respectievelijk 8 december 2018, ter behoud van rechten de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij met € 66.000 verhoogd tot € 76.174. Verder is belastingrente berekend tot bedragen van € 5.512 (IB/PVV) en € 313 (ZVW).

2.11.

Belanghebbende heeft op 11 januari 2019 pro forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013.

2.12.

De Inspecteur heeft met dagtekening 29 januari 2019 belanghebbendes toenmalige gemachtigde [naam8] B.V. (hierna: [naam8] ) verzocht het bezwaar nader te motiveren. Bij brief van 25 maart 2019 heeft de Inspecteur een terugbelverzoek gezonden aan [naam8] en daarin aangegeven nog geen motivering of aangifte te hebben ontvangen op het herhaalde verzoek van 4 maart 2019, en medegedeeld bij het uitblijven van een nadere motivering het bezwaar niet-ontvankelijk te zullen verklaren.

2.13.

Met dagtekening 9 november 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen gronden zijn ingediend. De uitspraak op bezwaar is gezonden aan [naam8] .

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 21 november 2019 (hierna: het controlerapport). Dit controlerapport behoort tot de gedingstukken.

2.14.

In het controlerapport is aan de hand van tot de administratie van belanghebbende behorende omzetfacturen en aan de Belastingdienst gerenseigneerde gegevens de navolgende opstelling gemaakt van de door belanghebbende over de desbetreffende jaren genoten inkomsten:

2013

2014

2015

2016

[naam6]

€ 72.000

€ 72.000

€ 72.000

€ 73.150

Overig

[naam9]

€ 1.050

€ 600

€ 5.000

€ 6.000

Bureau [naam10]

€ 520

€ 2.600

€ 780

[naam11]

€ 500

€ 1.640

[naam12] Foundation

€ 250

[naam13]

€ 2.800

[naam14]

€ 992

[naam15]

€ 1.000

[naam16]

€ 0

€ 1.156

€ 433

€ 3.689

[naam17]

€ 20.000

Totaal

€ 94.070

€ 77.996

€ 82.255

€ 83.839

2.15.

Uit de bevindingen van het boekenonderzoek is onder meer naar voren gekomen dat belanghebbende op de door hem aan [naam6] uitgereikte facturen omzetbelasting heeft berekend naar het hoge tarief (21%), dat de in de btw-aangiften aangegeven omzet lager is dan de daadwerkelijk gefactureerde omzet en dat de omzet grotendeels is aangegeven tegen het lage tarief (6%).

2.16.

Op de balans van de eenmanszaak van belanghebbende staan vorderingen dan wel schuldverplichtingen met betrekking tot de omzetbelasting opgenomen. Voor de jaren 2014 en 2015 zijn vorderingen omzetbelasting van € 1.785 respectievelijk € 2.141 opgenomen. Voor 2016 is een schuld van € 151 opgenomen.

2.17.

In het controlerapport is voorts aangegeven dat belanghebbende is afgeperst en dat hij heeft aangegeven contante bedragen aan zijn afpersers te hebben betaald. Voor deze contante betalingen heeft belanghebbende creditnota’s opgemaakt op naam van zijn eenmanszaak en gericht aan [naam18] (hierna: [naam18] ). Kopieën van deze creditnota’s alsmede een afschrift van een proces-verbaal van een verbalisant van de politie met betrekking tot de afpersing behoren tot de stukken van het geding.

2.18.

Met dagtekening 7 december 2019 is de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2014 vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is met € 44.578 verhoogd tot € 65.380. Daarnaast is belastingrente berekend tot een bedrag van € 3.933 en is aan belanghebbende een vergrijpboete wegens grove schuld opgelegd van € 1.666.

2.19.

Met dagtekening 7 december 2019 is de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2015 vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is met € 41.743 verhoogd tot € 68.919. De belastingrente is berekend op € 2.917. Verder is aan belanghebbende een vergrijpboete wegens grove schuld opgelegd van € 1.666.

2.20.

Met dagtekening 7 december 2019 is de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2016 vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is met € 42.107 verhoogd tot € 71.222. De belastingrente is berekend op € 2.101. Verder is aan belanghebbende een vergrijpboete wegens grove schuld opgelegd van € 1.666.

2.21.

Met dagtekening 14 december 2019 zijn de navorderingsaanslagen in de ZVW vastgesteld voor de jaren 2014, 2015 en 2016.

2.22.

Met dagtekening 28 december 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag in de OB voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 opgelegd naar een enkelvoudige belasting van € 57.322, een beschikking belastingrente van € 7.879 vastgesteld en een vergrijpboete van € 5.000 wegens opzet opgelegd.

2.23.

Met dagtekening 10 januari 2020 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW alsmede de op de aanslagbiljetten IB/PVV vermelde vergrijpboetes.

2.24.

De Inspecteur heeft in zijn aankondiging van het voornemen van uitspraak op bezwaar van 15 april 2020 aangegeven het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW voor het jaar 2013 alsnog inhoudelijk te behandelen en belanghebbende medegedeeld dat hij de eerder toegezonden uitspraak op bezwaar (zie 2.13) als niet verzonden kan beschouwen.

2.25.

De Inspecteur heeft bij brief van 27 mei 2020 belanghebbende geïnformeerd over de voorgenomen uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag OB en medegedeeld voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen. Tevens heeft hij gemachtigde verzocht contact op te nemen indien hij gehoord wenst te worden.

2.26.

Op 11 september 2020 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan inzake de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW voor de jaren 2013 tot en met 2016 en de daarbij opgelegde vergrijpboetes voor de jaren 2014 tot en met 2016. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd en vastgesteld conform onderstaand overzicht. Het verzamelinkomen is daarbij eveneens verminderd.

2013

2014

2015

2016

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 10.174

€ 20.804

€ 27.176

€ 29.115

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 77.954

€ 64.635

€ 67.682

€ 69.867

Correctie

€ 67.780

€ 43.831

€ 40.506

€ 40.752

2.27.

Met dagtekening 6 oktober 2020 heeft de Inspecteur een herinnering gestuurd aan de gemachtigde van belanghebbende om te reageren op de voorgenomen uitspraak op bezwaar inzake de OB. Op 15 oktober 2020 heeft de gemachtigde aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden. Tevens verzoekt hij de Inspecteur uitspraak op bezwaar te doen.

2.28.

Op de door belanghebbende overgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2016 is onder meer het volgende vermeld:

“Vergrijpboete

U heeft een brief van de belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als grove schuld of opzet en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. Daarom legt de Belastingdienst u naast het bedrag van de navorderingsaanslag een boete op. Het bedrag van de vergrijpboete is met toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld.

U kunt bezwaar maken tegen deze boete”

2.29.

In de uitspraak op bezwaar tegen de opgelegde vergrijpboetes voor de navorderingsaanslagen IB/PVV is onder meer het volgende opgenomen:

“Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat er te weinig omzet/inkomen is aangegeven. Voor de jaren 2014 tot en met 2016 gaat het om een inkomenscorrectie van respectievelijk € 21.695, € 16.624 en € 16.614. Het bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen dat hierdoor niet is voldaan

indien rekening wordt gehouden met een gemiddeld belastingpercentage van 42%: € 9.111, € 6.982 en € 6.977.

De controlerend ambtenaar heeft het standpunt ingenomen dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Over het bedrag van de na te vorderen belasting dat betrekking heeft op deze (voorwaardelijke) opzet, zou een boete opgelegd dienen te worden van 50%. In de situatie van belanghebbende is echter strafvermindering toegepast in verband met pseudo samenloop van correcties inkomsten- en omzetbelasting. Daarnaast is er sprake van een slechte financiële situatie. Dit heeft aanleiding gegeven om af te wijken van de vaste boetepercentages en om de boete te matigen voor de inkomstenbelasting tot een totaal bedrag van € 5.000.

(…)

Ik concludeer dat er sprake is van voorwaardelijke opzet. Ik ben daarom van mening dat een vergrijpboete van 50% van de verschuldigde belasting over deze correctie passend en geboden is en acht de geboden matiging tot een totaal bedrag van € 5.000 zeer redelijk.”

2.30.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 oktober 2020, door de Rechtbank ontvangen op 20 oktober 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 11 september 2020 (2.26).

2.31.

In zijn verweer in beroep heeft de Inspecteur ten aanzien van de vergrijpboetes in de IB/PVV zich op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld.

2.32.

De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast is in geschil of bij de beoordeling van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de onderhavige navorderingsaanslagen de bewijslast op de voet van artikel 25, lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dient te worden omgekeerd en verzwaard. Voorts is in geschil of de inkomsten verkregen uit de werkzaamheden voor [naam6] behoren tot belanghebbendes winst uit onderneming, dan wel als inkomsten uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt. Indien de inkomsten uit [naam6] tot de winst uit onderneming behoren is tussen partijen in geschil of de door belanghebbende betaalde bedragen ter zake van de afpersing ten laste van de belastbare winst uit onderneming mogen worden gebracht. Ten slotte is in geschil of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende stelt dat het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, dat de inkomsten uit [naam6] tot zijn winst uit onderneming behoren en de aan de afpersers betaalde bedragen ten laste van de winst uit onderneming kunnen worden gebracht, dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast geen grond bestaat en dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd. De Inspecteur neemt tegengestelde standpunten in.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing