Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6391, 21/00910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6391, 21/00910

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
29 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:6391
Formele relaties
Zaaknummer
21/00910

Inhoudsindicatie

Beroep op geheimhouding. Gewichtige redenen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00910

uitspraakdatum: 19 juli 2022

Beslissing van de vierde meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)

op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2021, nummer AWB 19/7130.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2015 – 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 25.269. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd en is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete en de belastingrente verminderd.

1.3

Het tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 28 juni 2021 gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boete en voor het overige ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep als bijlage (bijlage 1) gevoegd een geanonimiseerde uitdraai HSB (houderschapsbelasting) betreffende de handelsvoorraad van belanghebbende ten aanzien waarvan de Inspecteur heeft vermeld dat hij daarvoor een beroep doet op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De Inspecteur heeft het beroep in zijn brief van 31 december 2021 nader toegelicht.

1.6

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 30 januari 2022 op het beroep van de Inspecteur gereageerd.

1.7

Het beroep van de Inspecteur is ter zitting behandeld op 3 mei 2022. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. A.P. Flinterman als de gemachtigde van belanghebbende alsmede namens de Inspecteur [naam1] en [naam2] .

1.8

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming onder de naam [naam3] . De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verhuren van onder meer (klassieke) auto's, hulp- en dienstverleningsauto's, motoren, rekwisieten en kleding aan film - en televisieproducenten. In 2013 vonden de laatste verhuuractiviteiten plaats.

2.2

In 2017/2018 is een boekenonderzoek uitgevoerd. In het rapport van het boekenonderzoek van 20 december 2018 is onder meer vermeld:

4.1 Opbrengsten

In de jaarstukken over de jaren 2015 en 2016 is géén omzet vermeld. In de boekhouding is géén omzet geboekt. In de ter inzage gestelde administratie zijn géén bescheiden aangetroffen die duiden op verkoop van bedrijfsmiddelen.

Uit een query HSB-voorraadoverzicht blijkt dat er in de jaren 2015 en 2016 respectievelijk 33 en 23 voertuigen zijn verkocht. Op het schriftelijk verzoek om van deze verkopen kopie facturen/kwitanties te overleggen zijn alleen overzicht ontvangen met enkele voertuigen die in 2015 om niet zouden zijn overgedragen en voertuigen die in 2016 voor in totaal € 9.750 contant zouden zijn verkocht. Uit derdenonderzoeken blijken deze voertuigen voor aanmerkelijk hogere prijzen verkocht te zijn.

Derdenonderzoeken

Om nader vast te stellen of niet alle verkopen zijn verantwoord, zijn derdenonderzoeken ingesteld bij twee ondernemingen die volgens het HSB voorraadoverzicht de nieuwe eigenaar van een aantal voertuigen waren. (…)”

2.3

De Inspecteur heeft op basis van derdenonderzoeken en een schatting van de opbrengsten de omzet voor het jaar 2015 op basis van 33 verkochte auto’s vastgesteld op € 61.000 en de omzet voor het jaar 2016 op basis van 23 verkochte auto’s op € 82.500. Van deze in totaal 56 in aanmerking genomen verkochte auto’s heeft de Inspecteur steeds het betreffende kenteken vermeld. Van 31 auto’s is tevens vermeld wie de koper is.

2.4

In het hiervoor vermelde rapport van het boekenonderzoek is de na te heffen omzetbelasting als volgt berekend:

6.4 Berekening verschuldigde omzetbelasting

De verschuldigde omzetbelasting wordt op basis van de vastgestelde opbrengsten (zie onderdeel 4.2 Berekening opbrengsten) als volgt berekend:

2015 OB

Totale vergoeding € 61.000

Vergoeding mét OB op factuur € 10.000 € 2.100

Overige vergoeding € 51.000

21/121 x € 51.000 = € 8.851

Totaal verschuldigd € 10.951

2016

Totale vergoeding € 82.500

21/121 x € 82.500 = € 14.318

Correctie 1 2015: € 10.951 meer omzetbelasting verschuldigd

Correctie 2 2016: € 14.318 meer omzetbelasting verschuldigd

2.5

De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende voor ieder in geschil zijnde tijdvak de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Het door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 28 juni 2021 gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boete en voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de boete daarop verminderd.

2.6

In hoger beroep heeft de Inspecteur een bijlage (bijlage 1) ingebracht “Query hsb-voorraad overzicht” van de handelsvoorraad van belanghebbende. Op dit overzicht staat een groot aantal gegevens vermeld van circa 110 auto’s waaronder de 56 auto’s bedoeld in 2.3. Van deze auto’s zijn onder meer de navolgende gegevens vermeld: RDW-registratienummer, kenteken en een aantal actuele voertuiggegevens. Tevens is daarop per auto aangegeven het fiscaal nummer van de persoon van wie de auto door belanghebbende werd gekocht en de hoedanigheid van degene waarvan werd ingekocht (natuurlijk persoon, bedrijf, rechtspersoon) met vermelding van het betreffende RDW-registratienummer (indien aanwezig). Daarnaast is per auto nog vermeld het fiscaal nummer van de persoon aan wie de auto door belanghebbende is verkocht en de hoedanigheid van degene aan wie is verkocht (natuurlijk persoon, bedrijf, rechtspersoon) met vermelding van het betreffende RDW-registratienummer (indien aanwezig).

2.7

De Inspecteur heeft met betrekking tot de bedoelde bijlage 1 een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Hij heeft in dat verband twee versies van bijlage 1 overgelegd: één ongeschoonde versie en één geschoonde versie waarbij:

-

de onder de kolom “gekocht van” vermelde gegevens met betrekking tot het fiscaal nummer en het RDW registratienummer van de leverancier onleesbaar zijn gemaakt, en

-

de onder de kolom “verkocht aan” vermelde gegevens met betrekking tot het fiscaal nummer en het RDW registratienummer van de afnemer in een aantal gevallen onleesbaar zijn gemaakt.

De Inspecteur wenst alleen de geschoonde versie als gedingstuk in te brengen.

2.8

Bij brief van 30 januari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende op het beroep van de Inspecteur gereageerd en aangegeven niet met de inbreng van alleen de geschoonde versie van bijlage 1 akkoord te gaan.

3 Overwegingen

3.1

Het recht op een eerlijk proces is onder meer neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook los van deze verdragsbepalingen geldt dit recht in de nationale wetgeving en omvat het onder meer het recht op gelijke proceskansen. Daaruit vloeit voort dat partijen in een procedure in beginsel recht hebben op kennisneming van alle stukken uit het dossier. Dat neemt niet weg dat op dit recht uitzonderingen mogelijk zijn. Het eerste lid van artikel 8:29 van de Awb houdt een beperking in van het recht op gelijke proceskansen. (vgl ABRvS, uitspraak van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367).

3.2

Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de rechter of weigering om een stuk (ongeschoond) over te leggen gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Bij de beoordeling van een beroep op geheimhouding speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de geheimhouding wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd (vgl ABRvS, uitspraak van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4318).

3.3

Op de voet van artikel 8:29, eerste lid, Awb kan de inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, weigeren stukken, of gedeelten daarvan, over te leggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis brengen. Het Hof stelt voorop dat bij de toepassing van dit artikellid de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding of beperkte kennisneming aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding of beperkte kennisneming rechtvaardigen.

3.4

De Inspecteur heeft zijn verzoek in zijn brief van 31 december 2021 als volgt gemotiveerd.

“Kolommen ‘gekocht van’

Op grond van artikel 67 AWR heb ik een fiscale geheimhoudingsverplichting. Op grond van artikel 67, lid 1 AWR is het mij verboden zaken van een ander verder bekend te maken dan noodzakelijk. De fiscale nummers van particulieren en eenmanszaken en de RDW-registratienummers vallen mijns inziens onder die zaken. Dit te meer nu het ‘persoonsgegevens’ betreft, genoemd in artikel 4, lid 1 van de Verordening 2016/679 (verder: AVG). Aan de hand van deze gegevens is de natuurlijke persoon in kwestie direct of indirect te identificeren. Gelet op het gebrek aan belang in deze procedure, heb ik deze kolommen in hun geheel geanonimiseerd zonder verder onderzoek. Ik meen dat — gelet op het gebrek aan belang in dit geval de belangen van de derden zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende op niet geanonimiseerde kennisname van het stuk.

Kolommen ‘verkocht aan’

Op grond van artikel 67 AWR heb ik een fiscale geheimhoudingsverplichting. Op grond van artikel 67, lid 1 AWR is het mij verboden zaken van een ander verder bekend te maken dan noodzakelijk. De fiscale nummers van particulieren en eenmanszaken en de RDW-registratienummers vallen mijns inziens onder die zaken. Dit te meer nu het ‘persoonsgegevens’ betreft, genoemd in artikel 4, lid 1 AVG.

Aan de hand van de niet-geanonimiseerde gegevens zou de natuurlijke persoon in kwestie direct of indirect te identificeren zijn. Als ik deze niet-geanonimiseerd zou verstrekken, zou dit mijns inziens in strijd zijn met artikel 67 lid 1 AWR en het beginsel uit de AVG van minimale gegevensverwerking nu de gegevens van die geanonimiseerde derden in beginsel niet relevant zijn voor de onderhavige procedure in die zin dat mijn standpunt (ingenomen in paragraaf 7.1.1 van het verweerschrift) reeds door de geanonimiseerde delen te verstrekken wordt onderbouwd.

Ik meen ook dat de procesbelangen van de wederpartij, door de RSIN’s gedeeltelijk te anonimiseren maar de laatste drie cijfers wel zichtbaar te laten blijven, niet worden geschaad. De stellingen die ik in mijn verweerschrift heb opgenomen zijn immers verifieerbaar. Voor zover RSIN’s reeds blijken uit de eerder gevoerde procedure c.q. bijlagen bij die procedures heb ik ze niet geanonimiseerd.

Ik meen dat, gelet op het voorgaande, de belangen van de derden zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende op niet-geanonimiseerde kennisname van het stuk.”

3.5

Belanghebbende verzet zich tegen het verzoek van de Inspecteur omdat belanghebbende daardoor niet in staat is zich voldoende te verweren tegen de correcties en de boetebeschikking van de Inspecteur en daarmee dus wordt geschaad in haar procespositie. De lijst die door de Inspecteur wordt overgelegd geeft alleen maar de houder van de voertuigen aan maar niet welke onderliggende contractuele afspraken er met die partijen zijn gemaakt, aldus belanghebbende. Voor een aantal voertuigen is mogelijk sprake geweest van verkoop in consignatie. Een latere verkoop met afdracht van de opbrengst heeft invloed op de btw-positie van belanghebbende omdat zij in die gevallen slechts een met btw belaste commissie heeft ontvangen maar niet de gehele opbrengst. Er zijn zwaarwegende belangen om de lijst in deze procedure openbaar te maken omdat belanghebbende alsdan kan aantonen en bewijzen dat en welke personenwagens in consignatie zijn betrokken en waarvan dus de volledige opbrengst ten onrechte in de naheffingsaanslag is begrepen. Belanghebbende kan dan mogelijk ook de inkoopprijs van de auto’s achterhalen. Ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft belanghebbende daaraan in dat verband nog toegevoegd dat het veelal gaat om inkopen welke een groot aantal jaren geleden, in een aantal gevallen ruim meer dan tien jaar, zijn gedaan en waardoor zij de nu anoniem gemaakte gegevens nodig heeft om de betreffende aankopen te achterhalen en daarmee tevens de inkoopprijs. Belanghebbende heeft dan ook de mogelijkheid om consignatie-afspraken aan te tonen door middel van getuigenbewijs.

3.6

De Inspecteur heeft zich ter motivering van zijn beroep op geheimhouding voor zowel de geanonimiseerde gegevens onder de kolom ‘gekocht van‘ als die van de kolom ‘verkocht aan’ onder meer beroepen op zijn geheimhoudingsplicht zoals die volgt uit artikel 67, eerste lid, van de AWR als op de bepalingen van de AVG.

3.7

Artikel 67 AWR luidt, voor zover hier van belang:

1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).

2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:

a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;

b. (...)

c. (…)

3.8

Op grond van hetgeen is vastgesteld onder 2.2 en 2.3 is de “query hsb-voorraad overzicht” naar het oordeel van de geheimhoudingskamer aan te merken als ‘een op de zaak betrekking hebbend stuk’ als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Ingevolge artikel 8:42 van de Awb is de Inspecteur gehouden dit stuk in te brengen. Artikel 8:42 van de Awb is een wettelijk voorschrift zoals bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de AWR, zodat de Inspecteur zich ter motivering van zijn beroep op beperkte kennisneming niet met vrucht kan beroepen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de AWR.

3.9

De Inspecteur beroept zich verder op Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG).

3.10

Zoals hiervoor onder 3.8 is overwogen, is de Inspecteur op grond van artikel 8:42 van de Awb verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken in te sturen aan de rechter. Het inzenden van de stukken kan worden aangemerkt als het verstrekken door middel van doorzending of op andere wijze ter beschikking stellen van gegevens als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 2 van de AVG, en daarmee als verwerking in de zin van de AVG. Omdat het inzenden een wettelijke verplichting is, is deze vorm van verwerking daarmee tevens noodzakelijk in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG en wordt voldaanj aan de voorwaarde zoals opgenomen in het derde lid van genoemd artikel. Dat betekent dat in de AVG geen gewichtige reden is gelegen voor de beperking van kennisneming van de genoemde persoonsgegevens.

3.11

Dat er geen strijd is met de geheimhoudingsplicht of de AVG betekent niet dat er geen zwaarwichtige redenen in de zin van artikel 8:29 van de Awb zouden kunnen bestaan. Artikel 8:29 van de Awb vraagt een eigen afweging van de belangen. Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat niet denkbeeldig is dat ook in hoger beroep sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, dat aan belanghebbende een vergrijpboete is opgelegd en de door belanghebbende gegeven toelichting op het belang bij volledige kennisneming van de gegevens met betrekking tot de in de query opgenomen in- en verkochte auto’s in samenhang bezien, maken dat het belang dat belanghebbende heeft bij bekendmaking van die gegevens zwaarder moet wegen dan het belang van derden bij niet-bekendmaking. Dit heeft echter alleen te gelden ten aanzien van de in- en verkopen van de 56 in de naheffingsaanslag betrokken auto’s. Van de in de query opgenomen gegevens van de niet in de heffing betrokken auto’s kan op voorhand worden aangenomen dat er geen wezenlijk belang bij kennisneming door belanghebbende is.

3.12

Het Hof komt tot de slotsom dat de door de Inspecteur verdedigde geheimhouding van de kennisneming van bijlage 1, niet gerechtvaardigd is voor zover deze geheimhouding ziet op de gegevens behorende bij de 56 in naheffingsaanslag betrokken auto’s.

3.13

Het Hof zal de Inspecteur de gelegenheid bieden mee te delen welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.

4 Beslissing