Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7191, 21/00155 en 21/00156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7191, 21/00155 en 21/00156

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
26 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:7191
Formele relaties
Zaaknummer
21/00155 en 21/00156
Relevante informatie
Art. 30fc AWR, Art. 9 IW 1990

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastingrente.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00155 en 21/00156

uitspraakdatum: 16 augustus 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2020, nummers AWB 20/3363 en 20/3364 in het geding tussen

de [belanghebbenden] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbenden) en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbenden over de jaren 2015 en 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is aan belanghebbenden bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 4.271 (2015) respectievelijk € 1.559 (2016).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraken op bezwaar het aan belanghebbenden in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot € 4.031 en het bedrag aan belastingrente inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen die uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de beschikkingen belastingrente voor 2015 en 2016 verminderd tot € 492 respectievelijk € 233.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen: A.J. Bokkers MSc en mr. S.J.G.M. Teuwsen CFP® RB als de gemachtigden van belanghebbenden, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

1.6.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

De Inspecteur heeft aan [erflater] voor de jaren 2015 en 2016, overeenkomstig diens aangiften, aanslagen IB/PVV opgelegd. Daarbij is geen belastingrente vergoed of in rekening gebracht.

2.2.

[erflater] is [in] 2018 overleden. Belanghebbenden zijn diens erfgenamen.

2.3.

Op 13 mei 2019 hebben belanghebbenden aangifte IB/PVV 2018 voor [erflater] gedaan. In deze aangifte is het belastbaar inkomen uit werk en woning berekend op een bedrag van negatief € 96.436. Overeenkomstig deze aangifte heeft de Inspecteur met dagtekening 7 augustus 2019 een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en voorts bij beschikking een (ondernemings)verlies vastgesteld van € 96.436.

2.4.

Zonder verzoek daartoe van de zijde van belanghebbenden heeft de Inspecteur dit verlies achterwaarts verrekend met de inkomens uit werk en woning van [erflater] van de jaren 2015 en 2016. Bij beschikking van 14 augustus 2019 heeft de Inspecteur het verlies uit 2018 verrekend met het inkomen uit werk en woning van 2015. Dit heeft geleid tot een door belanghebbenden te ontvangen bedrag van € 29.570. Daarover is geen belastingrente vergoed. Bij beschikking van 21 augustus 2019 heeft de Inspecteur het verlies uit 2018 verrekend met het inkomen uit werk en woning van 2016 van [erflater] . Dit heeft geleid tot een door belanghebbenden te ontvangen bedrag van € 13.991. Daarover is geen belastingrente vergoed.

2.5.

Bij brief van 4 september 2019 hebben belanghebbenden de Inspecteur bericht dat in de aangifte IB/PVV 2018 ten onrechte aanspraak is gemaakt op toepassing van de landbouwvrijstelling voor een bedrag van € 153.008. In verband hiermee hebben belanghebbenden in die brief de Inspecteur verzocht het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2018 nader vast te stellen op een bedrag van (positief) € 56.572.

2.6.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 19 oktober 2019 een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbenden opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.572. Daarbij is voorts bij beschikking het eerder vastgestelde verlies van € 96.436 herzien tot een bedrag van nihil en is aan belanghebbenden een bedrag van € 357 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

De Inspecteur heeft voorts naar aanleiding van het verzoek van 4 september 2019 aan belanghebbenden navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 – dagtekeningen 10 januari 2020 respectievelijk 13 maart 2020 – opgelegd ten bedrage van € 33.841 onderscheidenlijk € 15.550. Daarbij zijn de in onderdeel 2.4 vermelde verliesverrekeningen teruggedraaid en is aan belanghebbenden belastingrente in rekening gebracht. Voor 2015 bedraagt de belastingrente € 4.271 en voor 2016 € 1.559.

2.8.

In de fase van bezwaar heeft de Inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot € 4.031 en inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd.

2.9.

Naar aanleiding van de beroepen van belanghebbenden heeft de Rechtbank de belastingrente inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 verminderd tot € 492 en inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tot € 233. Daarbij heeft de Rechtbank voorts de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbenden ten bedrage van € 525 en de Inspecteur gelast aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.

2.10.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, belanghebbenden niet.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank terecht de onderhavige belastingrentebeschikkingen heeft verminderd tot € 492 respectievelijk € 233. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbenden bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing