Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4794, 21/01428 t/m 21/01430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4794, 21/01428 t/m 21/01430

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 juni 2023
Datum publicatie
16 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:4794
Formele relaties
Zaaknummer
21/01428 t/m 21/01430
Relevante informatie
Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 3.119a Wet IB 2001, Art. 3.120 Wet IB 2001, Art. 6.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eigenwoningregeling. Aftrek rente na echtscheiding.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/01428 t/m 21/01430

uitspraakdatum: 6 juni 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 juli 2021, nummers AWB 20/4003 t/m 20/4005, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.702. Verder is € 817 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.006 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 670. Daarbij is € 562 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.848. Daarbij is € 320 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 juni 2020 voornoemde (navorderings-)aanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.6.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 27 juli 2021 de beroepen ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft op 6 september 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op 17 december 2021 het hoger beroep gemotiveerd.

1.8.

De Inspecteur heeft op 26 januari 2022 een verweerschrift ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2023. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn partner [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . De zaken met de nummers 21/01427 tot en met 21/01430 zijn gelijktijdig behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren in 1968, was tot 4 juni 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam4] (hierna: de ex-partner). Tot de huwelijksgemeenschap behoorde de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is op 1 juli 2016 in eigendom overgedragen aan een derde.

2.2.

De ex-partner heeft de woning op 27 maart 2014 verlaten. De huidige partner van belanghebbende, [naam1] (hierna: de huidige partner), heeft zich op 12 augustus 2015 ingeschreven op voornoemd adres aan de [adres] te [woonplaats] .

2.3.

In het kader van de echtscheiding hebben belanghebbende en de ex-partner op 13 mei 2014 een echtscheidingsconvenant getekend, waarin onder meer het volgende is bepaald:

“Artikel 1: De intentie

Partijen hebben de volgende intentie met betrekking tot hun echtscheiding naar elkaar uitgesproken:

-

Ieder de helft van de huwelijksgemeenschap toe te bedelen.

-

De gemeenschappelijke woning te verkopen.

-

Over en weer af te zien van alimentatie.

(…)

Artikel 5.3: Afzien van partneralimentatie

  1. Partijen hechten veel waarde aan hun zelfstandigheid en willen en kunnen op eigen kracht in hun onderhoud voorzien, zonder daarbij afhankelijk te zijn van een vergoeding in het levensonderhoud door de andere partner.

  2. Partijen zijn diverse keren gewezen op de gevolgen van het afzien van partneralimentatie. Ook diverse toekomstige situaties welke zijn of haar mening zou kunnen veranderen zijn besproken. Partijen stellen hun normen en waarden, waarin geen ruimte is voor partneralimentatie, boven de onderhoudsverplichting na het huwelijk.

  3. (…)

  4. De partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk de één tegenover de ander niet tot betaling van een partneralimentatie gehouden zal zijn.

(…)

Artikel 7.1: Gebruiksrecht echtelijke woning

a. Het gebruiksrecht van [de woning] wordt vanaf 1 april 2014 toebedeeld aan [belanghebbende].

b. [Belanghebbende] draagt zorg voor het betalen van de woonlasten.

c. (…) Tot de datum van verkoop en overdracht van de woning blijft [belanghebbende] in de woning wonen.

d. (…)

e. Het uitvoeren van groot onderhoud ten tijde van het onverdeeld blijven van [de woning] wordt in gezamenlijk overleg bepaald. De daaruit voortvloeiende kosten worden naar rato van het netto te besteden inkomen verdeeld. (…)

Artikel 7.2: verkoop echtelijke woning

(…)

e. De opbrengst wordt aangewend om alle kosten van verkoop en overdracht te voldoen en alle gedurende het huwelijk aangegane geldleningen af te lossen. Een resterende opbrengst of geldlening wordt gelijk verdeeld.”

2.4.

De woning was gefinancierd met (hypothecaire) geldleningen die als eigenwoningschuld zijn aangemerkt. In de jaren 2014 tot en met 2016 is in totaal aan rente betaald € 21.216, € 19.546 respectievelijk € 10.662. Belanghebbende heeft deze renten volledig zelf betaald.

2.5.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.064. In hun aangiften hebben belanghebbende en zijn ex-partner niet gekozen voor fiscaal voljaarspartnerschap in de zin van artikel 2.17, lid 7 Wet IB 2001. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 20.881 als aftrekbare eigenwoningrente in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslag deze renteaftrek gecorrigeerd door slechts de helft van de rentebetaling van in totaal € 21.216, ofwel € 10.608, in aftrek toe te laten.

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.998. Belanghebbende heeft in deze aangifte een bedrag van € 10.795 als eigenwoningrente in aanmerking genomen, alsmede een bedrag van € 9.507 als betaalde alimentatie. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslag de renteaftrek gecorrigeerd door slechts de helft van de rentebetaling van in totaal € 19.546, ofwel € 9.773, in aftrek toe te laten. Ook heeft de Inspecteur de aftrek wegens betaalde alimentatie geheel gecorrigeerd.

2.7.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.863. Belanghebbende en de huidige partner worden als fiscaal partner aangemerkt. Belanghebbende heeft in deze aangifte een bedrag van € 11.540 als eigenwoningrente in aftrek gebracht, alsmede een bedrag van 33% van € 5.505, ofwel € 1.821 als betaalde alimentatie. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de renteaftrek gecorrigeerd door slechts de helft van de rentebetaling van in totaal € 10.662, ofwel € 5.331, in aftrek toe te laten. Ook heeft de Inspecteur de aftrek wegens betaalde alimentatie geheel gecorrigeerd.

2.8.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 juli 2021 de Inspecteur in het gelijk gesteld. In dat verband heeft de Rechtbank overwogen dat de woning tot aan de verkoop gemeenschappelijke eigendom van belanghebbende en de ex-partner is gebleven en dat daarom de betaalde rente slechts voor de helft bij belanghebbende in aftrek komt. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat de door belanghebbende betaalde rente niet voor de helft als aftrekbare onderhoudsverplichting kan worden aangemerkt, omdat in het echtscheidsconvenant belanghebbende en de ex-partner afstand hebben gedaan van hun recht op alimentatie ten opzichte van elkaar.

2.9.

Bij het hogerberoepschrift heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring van 17 december 2021 van zijn ex-partner gevoegd. Daarin is het volgende verklaard:

“Hierbij verklaar ik (…) dat na mijn vertrek uit [de woning] voorjaar 2014, tot en met de verkoop op 01-07-2016 de volledige hypotheekkosten, rente en andere relevante kosten woning volledig zijn voldaan door [belanghebbende]. Alle kosten zijn betaald door [belanghebbende], [de ex-partner] heeft geen recht op hypotheekrente aftrek in deze periode voor [de woning].

Er is dus een duidelijke en ondubbelzinnige volledige betaling (100%) van alle hypotheeklasten ten laste van [belanghebbende] voor de belastingjaren 2014, 2015 en 2016.

Deze verklaring staat geheel los van het echtscheidingsconvenant. Het echtscheidingsconvenant bespreekt hooguit dat er geen structurele onderhoudsafspraken zijn gemaakt. De afspraken gemaakt over de verdeling van de hypotheekrente wordt niet herroepen door het echtscheidsconvenant en blijft dus bestaan.”

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht slechts de helft van de betaalde renten op de eigenwoningschulden, in aftrek heeft toegelaten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en betoogt dat de volledige rente aftrekbaar is als eigenwoningrente dan wel deels als onderhoudsverplichting. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016. De Inspecteur concludeert tot handhaving van deze (navorderings-)aanslagen.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing