Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8799, 22/1680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8799, 22/1680

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 oktober 2023
Datum publicatie
27 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8799
Formele relaties
Zaaknummer
22/1680
Relevante informatie
Art. 32 Uitv.reg. IW 1990, Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

Invorderingsrente. Proceskostenvergoeding. Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/1680

uitspraakdatum: 17 oktober 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 mei 2022, nummer LEE 21/2328, in het geding tussen belanghebbende en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de invorderingsambtenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking van 18 februari 2021 een bedrag van € 0,53 aan invorderingsrente aan belanghebbende vergoed.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde vergoeding van invorderingsrente vastgesteld op € 1,00. De invorderingsambtenaar heeft het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 mei 2022 ongegrond verklaard en belanghebbende veroordeeld in de proceskosten van invorderingsambtenaar tot een bedrag van € 271.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Belanghebbende heeft op 9 juni 2023 een nader stuk ingestuurd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de invorderingsambtenaar.

1.7

De invorderingsambtenaar heeft een pleitnota voorgelezen en overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De gemachtigde van belanghebbende heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de heffingsambtenaar) voor het jaar 2019 vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan [adres1] 28 te [woonplaats] .

2.2

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende tegen deze uitspraak beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank.

2.3

Hangende het beroep bij de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 1 juli 2020 een schikkingsvoorstel gedaan. De heffingsambtenaar heeft voorgesteld dat de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor het jaar 2019 wordt verlaagd van € 261.000 naar € 250.000 en dat aan belanghebbende een vergoeding wordt toegekend van in totaal € 573, waarvan € 48 een vergoeding van het griffierecht in eerste aanleg betreft.

2.4

Bij brief van 6 juli 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar bericht dat belanghebbende het schikkingsvoorstel accepteert.

2.5

Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 786.

2.6

De verlaging van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor het jaar 2019 heeft geresulteerd in een verlaging van de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2019. Bij brief van 22 september 2020 heeft de gemachtigde namens belanghebbende de invorderingsambtenaar verzocht bij beschikking een bedrag aan te vergoeden invorderingsrente vast te stellen ter zake van de teruggaaf van de reeds betaalde onroerendezaakbelasting.

2.7

Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft de invorderingsambtenaar het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente ter zake de teruggaaf van onroerendezaakbelasting vastgesteld op € 0,53.

2.8

Bij brief van 26 maart 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking invorderingsrente.

2.9

Bij brief van 14 mei 2021, door de invorderingsambtenaar ontvangen op 19 mei 2021, heeft de gemachtigde namens belanghebbende de invorderingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.

2.10

Bij brief van 31 mei 2021 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende verzocht zijn bezwaar nader te motiveren.

2.11

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 14 juni 2021 het bezwaar nader gemotiveerd. Volgens belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar ten onrechte het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente niet afgerond op € 1, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Belanghebbende heeft tevens verzocht om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

2.12

Bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2021 is de invorderingsambtenaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. De invorderingsambtenaar heeft daarom het bezwaar kennelijk gegrond verklaard. De invorderingsambtenaar heeft het bedrag aan te vergoeden invorderingsrente nader vastgesteld op € 1. De invorderingsambtenaar heeft het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.

2.13

Belanghebbende heeft op 25 augustus 2021 beroep ingesteld bij de Rechtbank vanwege het niet tijdig nemen van een beschikking over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom.

2.14

De invorderingsambtenaar heeft de Rechtbank bij brief van 9 september 2021 bericht dat hij de verschuldigde dwangsom aan belanghebbende heeft voldaan.

2.15

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 19 oktober 2021 het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om een dwangsom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de invorderingsambtenaar geen dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking.

2.16

Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de Rechtbank het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 19 oktober 2021 ongegrond verklaard.

2.17

Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar van 18 juni 2021 in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 mei 2022 ongegrond verklaard en belanghebbende veroordeeld in de proceskosten van de invorderingsambtenaar tot een bedrag van € 271.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Rechtbank belanghebbende terecht heeft veroordeeld in de proceskosten.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot veroordeling van de invorderingsambtenaar in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.

3.3

De invorderingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing