Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4320, 23/231
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4320, 23/231
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2024
- Datum publicatie
- 5 juli 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:5895, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/231
- Relevante informatie
- Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Vergoedingen voor proceskosten, griffierecht en immateriële schade.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/231
uitspraakdatum: 25 juni 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 15 november 2022, nummer AWB 21/1691, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 102 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 266.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Tegelijkertijd heeft de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft met betrekking tot het incidentele hoger beroep verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur, en [naam3] .
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een bedrijfsruimte met kantoor en opslag gebouwd in 2007 dat is gelegen in [woonplaats] (A2-locatie). Het pand heeft twee verdiepingen met een totaal oppervlakte van 272 m2. De begaande grond bestaat uit 62 m2 oppervlakte aan kantoorruimte en 75 m2 aan opslagruimte. De eerste verdieping bestaat uit 135 m2 aan kantoorruimte. In de matrix is de kapitalisatiefactor gesteld op 12,5 en de gemiddelde huurwaarde op € 94/m2.
De waarde van de onroerende zaak is bij beschikking vastgesteld op € 266.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Na de afwijzende uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar wel aanleiding gezien om de heffingambtenaar en de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade (heffingsambtenaar € 400, de Staat € 100) en de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van proceskosten (€ 759) en griffierecht (€ 49) wegens overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) een half jaar.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de nevenbeslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade (hierna: VIS), de proceskosten en het griffierecht. De Staat heeft in de uitspraak van de Rechtbank berust.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn hoger beroep ingetrokken, zodat het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ter beoordeling overblijft.
3 Geschil
In geschil is of de Rechtbank de heffingsambtenaar terecht en tot juiste bedragen heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht.
De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.