Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:433, 22/115 t/m 22/122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:433, 22/115 t/m 22/122

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 januari 2024
Datum publicatie
22 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:433
Formele relaties
Zaaknummer
22/115 t/m 22/122
Relevante informatie
Art. 8 BPM, Art. 10 BPM, Art. 16a BPM, Art. 2 BPB

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/115 tot en met 22/122

uitspraakdatum: 16 januari 2024

Uitspraak van de derde meervoudige kamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2021, nummers LEE 21/1007 tot en met 21/1014, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Van belanghebbende is belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) geheven.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op dat bezwaar beslist.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op dit beroep beslist.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023. Namens belanghebbende zijn verschenen A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft als vergunninghouder maandaangiften (als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; hierna: de Wet BPM) gedaan voor de tijdvakken maart 2019 en juli 2019. Tegen de voldoening van de BPM op die aangiften heeft belanghebbende telkens bezwaar gemaakt.

2.2.

De maandaangifte voor het tijdvak maart 2019 ziet op de volgende twee auto’s: Audi Q5 (auto 1) en Volkswagen Golf (auto 2).

2.3.

De maandaangifte voor het tijdvak juli 2019 ziet op de volgende zes auto’s: Audi Q3 (auto 3), Volkswagen Tiguan (auto 4), Audi A6 (auto 5), Audi A4 (auto 6), Audi A6 (auto 7) en Audi A3 (auto 8).

2.4.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur de verschuldigde BPM voor auto 8 ambtshalve verminderd in verband met toepassing van artikel 16a van de Wet BPM. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.5.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op auto 8, omdat de Inspecteur het bezwaar door de vermindering vanwege een geslaagd beroep op artikel 16a van de Wet BPM gegrond had moeten verklaren. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank beslist dat de Inspecteur immateriële schade (€ 500), proceskosten (€ 1.465,50) en griffierecht (in totaal € 720) moet vergoeden.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de over de tijdvakken maart en juli 2019 verschuldigde BPM, na vermindering door de Rechtbank.

3.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd:

- Voor de berekening van BPM dienen de auto’s te worden aangemerkt als gebruikt.

- De overgang van de NEDC-testmethode naar de WLTP-testmethode moet leiden tot een lagere CO2-uitstootwaarde.

- Voor het bepalen van de waarde van de auto moet worden uitgegaan van de waarde van een personenauto die een verhuurverleden heeft.

- Interne compensatie is in strijd met het Unierecht.

- Het vereiste dat voor de vergoeding van ‘Irimie-rente’ een afzonderlijk verzoek moet worden ingediend, is strijdig met het Unierecht.

- De nationale rechters – waaronder dit Hof en de Hoge Raad – mogen het Unierecht niet uitleggen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) is daartoe bevoegd en moet daarover worden bevraagd.

- Het (vooraf) heffen van griffierecht is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- Indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, moet rente worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald.

- De regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding in strijd met het discriminatieverbod te laag vastgesteld.

- De Rechtbank heeft de redelijke termijn ten onrechte verlengd, omdat (i) de gemachtigde de planning van een hoorzitting zou hebben gefrustreerd en (ii) dit zou zijn afgesproken in het kader van een compromispoging.

- De overschrijding van de redelijke termijn dient tot een hogere immateriële schadevergoeding te leiden.

- De overschrijding van de redelijke termijn dient tot een immateriële schadevergoeding van € 500 per maandaangifte te leiden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing