Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2658, 23/2503, 23/2504, 23/2606 en 23/2607
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2658, 23/2503, 23/2504, 23/2606 en 23/2607
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 april 2025
- Datum publicatie
- 9 mei 2025
- Zaaknummer
- 23/2503, 23/2504, 23/2606 en 23/2607
- Relevante informatie
- Art. 3 BPB
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenheffing en rioolheffing. Vergoedingen voor proceskosten en griffierecht.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/2503, 23/2504, 23/2606 en 23/2607
uitspraakdatum: 29 april 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
en
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de heffingsambtenaar).
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juli 2023, zaaknummers LEE 22/1246 en 22/1247, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2020 met dagtekening 26 februari 2021 aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van € 156,70 vastrecht en € 7,40 voor het legen van de container (de aanslag afvalstoffenheffing).
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 26 februari 2021 aan belanghebbende een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 190 (de aanslag rioolheffing).
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 juli 2013
de beroepen ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 500, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar. Gelijktijdig en gezamenlijk met de onderhavige hoger beroepen is met toestemming van partijen het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met nummer BK-ARN 23/2304 behandeld.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar zijn hoger beroep ingetrokken en heeft vervolgens de gemachtigde van belanghebbende zijn incidentele hoger beroep ingetrokken.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
De aanslag afvalstoffenheffing is aan belanghebbende opgelegd op grond van de “Verordening afvalstoffenheffing gemeente Midden-Groningen 2020”, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Midden-Groningen in zijn vergadering van 19 december 2019 (hierna: Verordening afvalstoffenheffing).
De aanslag rioolheffing is opgelegd op grond van de “Verordening Rioolheffing gemeente Midden-Groningen 2021” zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Midden-Groningen in zijn vergadering van 17 december 2020 (hierna: Verordening rioolheffing).
In zijn motivering op het bezwaar van 13 juli 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de heffingsambtenaar met betrekking tot de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing geschreven dat deze ten onrechte zijn opgelegd en dienen te worden vernietigd omdat volgens belanghebbende de opbrengstlimiet in beide gevallen is overschreden.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van de opbrengstlimiet bij de uitspraak op bezwaar en in de procedure in eerste aanleg stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de opbrengstlimiet in beide gevallen niet is overschreden.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed in verband met de toegekende vergoeding wegens immateriële schade en of de Rechtbank de toegekende proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de beslissingen over de proceskostenvergoeding en het griffierecht.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn grief dat de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing vernietigd moeten worden wegens overschrijding van de opbrengstlimiet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag of de Rechtbank de toegekende proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld ontkennend en concludeert in zoverre tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de vergoeding van het griffierecht niet langer in geschil is.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.