Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3681, 23/2799 en 23/2800
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3681, 23/2799 en 23/2800
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 juni 2025
- Datum publicatie
- 27 juni 2025
- Zaaknummer
- 23/2799 en 23/2800
- Relevante informatie
- Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 9 AWR, Art. 27e AWR, Art. 67a AWR
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Vereiste aangifte. Redelijke schatting? Verzuimboete.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2799 en 23/2800
uitspraakdatum: 17 juni 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 3 oktober 2023, nummers AWB 22/3090 en 22/3148 in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2019 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Daarbij is hem telkens belastingrente in rekening gebracht en is voor de IB/PVV een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en beschikkingen belastingrente verminderd tot nihil en de verzuimboete verminderd tot € 75.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede namens de Inspecteur [naam1] , en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is op 1 mei 2012 een activiteit gestart onder de naam “ [naam3] ”. De activiteiten bestaan uit advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie voor het midden- en kleinbedrijf.
Volgens de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2020 hebben de activiteiten geleid tot de volgende resultaten:
Jaar |
Omzet |
Kosten |
Resultaat |
2012 |
€ 4.488 |
€ 22.901 |
-/- € 18.413 |
2013 |
€ 15.712 |
€ 21.253 |
-/- € 5.541 |
2014 |
€ 21.628 |
€ 20.908 |
€ 720 |
2015 |
€ 47.986 |
€ 42.712 |
€ 5.274 |
2016 |
€ 20.546 |
€ 25.869 |
-/- € 5.323 |
2017 |
€ 9.349 |
€ 22.058 |
-/- € 12.709 |
2018 |
€ 16.168 |
€ 25.159 |
-/- € 8.991 |
2019 |
€ 18.222 |
€ 22.144 |
-/- € 3.922 |
2020 |
€ 15.048 |
€ 18.189 |
-/- € 3.141 |
Op 28 februari 2020 is belanghebbende uitgenodigd om over het jaar 2019 aangifte voor de IB/PVV te doen.
Op 31 maart 2020 heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019. De Inspecteur heeft op 17 april 2020 uitstel verleend tot 1 september 2020.
Op 16 oktober 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2019, omdat er nog geen aangifte is ingediend.
Op 25 november 2020 heeft de Inspecteur een aanmaning verzonden aan belanghebbende waarin hij hem heeft gemaand alsnog vóór 9 december 2020 de aangifte in te dienen. Belanghebbende heeft daaraan geen gehoor gegeven.
Op 18 augustus 2021 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning alsook het bijdrage-inkomen Zvw voor het jaar 2019 ambtshalve vastgesteld op € 29.000. Daarnaast heeft de Inspecteur een boete opgelegd van € 385 en belastingrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de boete niet gematigd omdat belanghebbende ook voor de jaren 2017 en 2018 niet tijdig aangifte heeft gedaan.
Op 24 september 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de hoogte van de boete.
Op 28 september 2021 heeft belanghebbende alsnog aangifte IB/PVV 2019 gedaan. Daarin is, na toepassing van de mkb-winstvrijstelling, een winst uit onderneming aangegeven van -/- € 3.373. Tevens is in de aangifte een bedrag vermeld van € 7.280 aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek. De bij de aangifte gevoegde balans vermeldt een totaal aan activa van € 302 (liquide middelen), aan de passivazijde een schuld aan kredietinstellingen van € 66.895 en een eigen vermogen van -/- € 66.593 (negatief).
Op 5 oktober 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende gevraagd nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de ‘aangifte’. Belanghebbende heeft de gevraagde informatie niet verstrekt.
Op 18 november 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gestuurd. Daarin heeft hij aangegeven dat hij van mening is dat met de activiteiten redelijkerwijs geen voordeel valt te verwachten, dat de activiteiten daarom geen bron van inkomen vormen en dat het door belanghebbende aangegeven negatieve resultaat niet zal worden geaccepteerd als winst uit onderneming. Ook de geclaimde ondernemersfaciliteiten worden niet toegekend.
Op 1 december 2021 heeft belanghebbende op deze vooraankondiging gereageerd. Naar aanleiding van deze reactie heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld vóór 10 januari 2022 nadere informatie over te leggen. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
Op 20 januari 2022 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals uitgenodigd om te worden gehoord. Belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt.
Op 8 februari 2022 heeft de Inspecteur belanghebbende de motivering van de uitspraak op bezwaar toegestuurd. Daarin heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat gelet op de feiten en omstandigheden naar zijn mening met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende in fatman.it een objectieve winstverwachting ontbreekt, zodat deze niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Omdat uit de aangifte van belanghebbende niet duidelijk is hoe belanghebbende, buiten een bedrag aan huurtoeslag van € 1.804 en een bedrag van € 1.089 aan zorgtoeslag, in zijn levensonderhoud heeft voorzien en belanghebbende daarover geen gegevens heeft overgelegd, heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2019 geschat.
Bij de uitspraken op bezwaar van 23 februari 2022 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen Zvw nader vastgesteld op € 15.000 en zijn de aanslagen dienovereenkomstig verminderd met € 4.153 (IB/PVV) respectievelijk met € 829 (Zvw). De verzuimboete is gehandhaafd.
De Rechtbank heeft – kort gezegd - geoordeeld dat belanghebbende voor het jaar 2019 de vereiste aangifte niet heeft gedaan op grond waarvan de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De Rechtbank acht belanghebbende – zo begrijpt het Hof de uitspraak – niet geslaagd in het bewijs dat met betrekking tot de activiteiten van belanghebbende in fatman.it sprake is van een bron van inkomen. De schatting van het belastbaar inkomen door de Inspecteur acht de Rechtbank echter niet redelijk in de zin van niet-willekeurig. De Inspecteur heeft weliswaar gesteld dat bij belanghebbende sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, maar geen onderbouwing gegeven van welke activiteit daaraan ten grondslag heeft gelegen en evenmin daartoe nader onderzoek gedaan. Met hetgeen belanghebbende in de stukken en ter zitting van de Rechtbank heeft aangedragen – huurtoeslag, zorgtoeslag, financiële ondersteuning ouders – heeft belanghebbende bovendien voor een belangrijk deel een verklaring gegeven voor het inkomen dat hij volgens de Inspecteur moet hebben genoten. De Rechtbank heeft vervolgens de beroepen gegrond verklaard, de aanslagen IB/PVV 2019 en Zvw 2019 verminderd tot nihil en de verzuimboete in verband met financiële omstandigheden van belanghebbende verminderd tot € 75.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen in de IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019 met de bijbehorende beschikkingen belastingrente en de verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Het hoger beroep van de Inspecteur richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat de schatting van het inkomen van belanghebbende door de Inspecteur niet redelijk is en de vermindering van de verzuimboete. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen van belanghebbende in de uitspraak op bezwaar geschat op het gemiddelde van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande en het minimumloon, een en ander op jaarbasis. Alsdan is sprake van een redelijke schatting, aldus de Inspecteur. Voor het matigen van de verzuimboete heeft belanghebbende onvoldoende gronden naar voren gebracht.
Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende bestrijdt het oordeel van de Rechtbank dat de activiteiten in fatman.it geen bron van inkomen zouden vormen. Belanghebbende stelt dat die activiteiten moeten worden aangemerkt als een onderneming.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot vaststelling van zijn belastbaar inkomen over 2019 op -/- € 3.373 (verlies) en vaststelling van het bedrag van de niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek op € 7.280 en vaststelling van het bijdrage-inkomen Zvw op nihil.