Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3682, 24/653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3682, 24/653

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 juni 2025
Datum publicatie
27 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:3682
Formele relaties
Zaaknummer
24/653
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968, Tabel I post a.35 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

OB. Levering orthopedische voetbedden. Verlaagd tarief?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 24/653

uitspraakdatum: 17 juni 2025

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2024, nummer ARN 21/5308, ECLI:NL:RBGEL:2024:695, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 20 april 2021 aangifte omzetbelasting gedaan over het eerste kwartaal 2021. Zij heeft daarin verzocht om een teruggave omzetbelasting van € 15.676. Met dagtekening 21 mei 2021 heeft de Inspecteur een beschikking teruggaaf omzetbelasting opgemaakt, conform de aangifte.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de beschikking teruggaaf omzetbelasting ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en - naar het Hof begrijpt – het bedrag van de teruggaaf verhoogd. Voorts heeft de Rechtbank vergoedingen van immateriële schade, griffierecht en proceskosten toegekend.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende en P.I.M. Cramer en mr. D.G. Barmentlo, als de gemachtigden van belanghebbende. Ter bijstand van belanghebbende waren voorts [naam2] en [naam3] aanwezig. Namens de Inspecteur was aanwezig [naam4] , bijgestaan door [naam5] , [naam6] en [naam7] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende vervaardigt en levert (onder meer) orthopedische voetbedden. Bij belanghebbende werkzame orthopedische schoentechnici zijn gespecialiseerd in orthopedische oplossingen voor de voet. Zij maken op maat van de individuele voet steunzolen, orthopedische voetbedden, (semi-)orthopedische schoenen en andere orthesen en prothesen.

2.2.

Het [naam8] definieert een orthese als volgt:

“Een orthese is een hulpmiddel dat een deel van het lichaam ondersteunt. Dit hulpmiddel wordt van buiten op of tegen het lichaamsdeel geplaatst. Dit wordt ook wel uitwendig en lichaamsgebonden genoemd. De orthese zorgt ervoor dat dit lichaamsdeel beter werkt, beweeglijker wordt, steviger wordt of beschermd wordt.”1

2.3.

Een prothese is een hulpmiddel dat een verloren lichaamsdeel vervangt. Dit kan inwendig, maar ook uitwendig zijn.

2.4.

Een orthopedisch voetbed is een medisch hulpmiddel dat de voet in de juiste stand zet en houdt. De voetstand wordt door een orthopedisch voetbed gecorrigeerd en gestabiliseerd. Een orthopedisch voetbed is een orthese die wordt gebruikt om functieverlies van de voet tegen te gaan. Het complementeert de voet niet, heeft ook niet de functionele kenmerken van een prothese, en wordt los van schoeisel geleverd.

2.5.

Met dagtekening 12 januari 2021 heeft de Inspecteur aan [naam9] , de branchevereniging van orthopedische technologie waarbij ook belanghebbende is aangesloten, het volgende bericht:

“In het verleden hebben wij contact gehad over de toepassing van het verlaagde btw-tarief op orthopedische voetbedden. Uitgebreid onderzoek en overleg met betrokkenen binnen de Belastingdienst hebben mij tot het volgende gebracht.

  1. Vanuit de historie en het initieel alleen voor podotherapeuten geldende beleid is steeds uitgangspunt geweest dat de levering van losse zolen, al dan niet op maat gemaakt, onder het algemeen btw-tarief valt. In de Toelichting Tabel I betreft dit de uitsluiting van steunzolen in onderdeel 11 bij post a-35.

  2. Alleen prothesen en orthesen die dienen ter completering en ondersteuning van de voet bij verloren gegane gedeelten, zoals één of meerdere ontbrekende tenen, vallen onder het verlaagde tarief. In de Toelichting Tabel I is dit bevestigd in onderdeel 14(e), post a-35, Klomp-, spits- en hakvoetapparaten.

  3. Vanuit de historie was toepassing van het beleid onder 2 initieel voorbehouden aan podotherapeuten. In een overleg met de Belastingdienst heeft de orthopedenbranche een beroep gedaan op toepassing van het onder 2 bedoelde beleid voor door hen geleverde vergelijkbare orthesen.

  4. Hierop is dit beleid eind 2011 uitgebreid naar alle leveranciers van dergelijke hulpmiddelen, door de woorden "door podotherapeuten" te verwijderen uit de Toelichting Tabel I, onderdeel 14(e).

  5. Tegelijkertijd is deze aanpassing bij publicatie van het aangepaste besluit toegelicht als dat orthesen/orthopedische voetbedden steeds onder het verlaagde tarief vallen, ongeacht wie ze levert.

  6. Hoewel de uitbreiding in het Beleidsbesluit is verwerkt en bedoeld voor alleen de specifieke orthesen die een aanvulling vormen op een incomplete voet, bijvoorbeeld ter correctie van scheefgroei van tenen, kan de algemene toelichting bij publicatie van de aanpassing ten onrechte zijn opgevat als dat alle op maat gemaakte orthesen/orthopedische voetbedden onder het verlaagde tarief zijn gebracht.

  7. Om deze onduidelijkheid voor de toekomst weg te nemen, zal in vervolg op deze brief het Beleidsbesluit zo spoedig mogelijk nader worden verduidelijkt.

  8. Voor het verleden wordt vanwege deze onduidelijkheid berust in toepassing van het verlaagde tarief voor de levering van op maat gemaakte orthesen/orthopedische voetbedden, ook als deze niet voldoen aan het onder 2 bedoelde beleid. In voorkomende gevallen zullen teruggaafverzoeken over het verleden voor de gebruikelijke vijfjarige termijn (ambtshalve) in behandeling worden genomen.

  9. Vanaf 2021 geldt onverkort de tekst van Toelichting Tabel I conform de uitleg zoals hiervoor vermeld onder 1 en 2. Ik verzoek u uw leden hiervan op de hoogte te brengen. Voor vragen hieromtrent kunnen uw leden zich wenden tot hun inspecteur.”

2.6.

De brief van de Inspecteur van 12 januari 2021 is voor de gemachtigde aanleiding geweest nadere vragen te stellen. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 28 januari 2021 gereageerd:

“In mijn brief van 12 januari 2021 ga ik in op het btw-tarief bij de levering van orthopedische voetbedden. In reactie op mijn brief stelt u in uw e-mailbericht van 26 januari 2021 de volgende vragen:

1. Valt de levering van orthopedische voetbedden vanaf 1 januari 2021 niet langer onder het verlaagde btw-tarief ook als die op een lijn gesteld kunnen worden met orthesen?

2. Indien dat zo is, kan dan worden toegelicht waarom die conclusie is getrokken zodat het bestuur zich kan buigen over de vraag wat men daar van moet vinden?

3. Indien dat niet zo is, waar kan het bestuur dan nog behulpzaam zijn in het afbakenen van producten?

4. Kan onderdeel 6 uit de brief van 12 januari 2021 nader worden toegelicht, in relatie tot het gestelde in punt 1 en 2? Deze vraag ziet met name op het punt van verloren gegane tenen in onderdeel 2 versus specifieke orthesen die een aanvulling vormen op een incomplete voet, bijvoorbeeld ter scheefgroei van tenen.

Hierbij mijn antwoorden:

1. De levering van een orthopedische voetbed valt vanaf 1 januari 2021 niet onder het verlaagde btw-tarief tenzij dit orthopedische voetbed kan worden aangemerkt als een orthese die dient ter completering en ondersteuning van de voet bij verloren gegane gedeelten.

2. Vanuit de historie en het initieel alleen voor podotherapeuten geldende beleid is steeds uitgangspunt geweest dat de levering van losse zolen, al dan niet op maat gemaakt, onder het algemeen btw-tarief valt.

3. Deze vraag behoeft geen beantwoording gelet op het antwoord op vraag 2.

4. Orthesen zijn in dit verband hulpmiddelen die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet respectievelijk dienen ter vervanging van verloren gegane gedeelten van de voet en die ten doel hebben scheefgroei van vooral tenen op te heffen en/of te voorkomen. […]”

2.7.

Op 19 februari 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën een nieuw Besluit Omzetbelasting. Toelichting Tabel I (hierna ook: het Besluit) gepubliceerd, dat een dag later in werking is getreden.2

2.8.

Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2021 € 32.338 omzet belast tegen het algemeen tarief. Daarvan ziet een bedrag van € 28.326 op omzet die verband houdt met orthopedische maatvoetbedden. Als het verlaagd tarief kan worden toegepast op dat deel van de omzet, is € 3.118 te weinig op aangifte teruggekregen. Bij de Rechtbank is tussen partijen een compromis tot stand gekomen, waarbij 50% van de hiervoor genoemde omzet alsnog onder het verlaagd tarief is geschaard gelet op de datum waarop het nieuwe besluit (zie 2.7) in werking is getreden.

3 Geschil

In geschil is of belanghebbende het verlaagd tarief kan toepassen op de omzet die verband houdt met de levering van orthopedische voetbedden (orthesen) in het tijdvak van 20 februari 2021 tot en met 31 maart 2021. Hierbij is specifiek in geschil of:

 het verlaagde tarief kan worden toegepast op grond van de toelichting bij post a 35 van het Besluit Omzetbelasting, toelichting tabel I, onderdelen 14, letter e in combinatie met onderdeel 13;

 het algemeen tarief op de orthopedische voetbedden in strijd is met het fiscale neutraliteitsbeginsel omdat het verlaagd tarief wel wordt toegestaan voor orthopedische maatkorsetten; en

 het niet meer toestaan van het verlaagd tarief op orthopedische voetbedden in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing