Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5717, 24/326 tm 24/334
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5717, 24/326 tm 24/334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 september 2025
- Datum publicatie
- 26 september 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2023:7208, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 24/326 tm 24/334
- Relevante informatie
- Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verrekening bronbelasting. Inkomen uit sparen en beleggen 2011.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/326 t/m 24/334
uitspraakdatum: 16 september 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2023, nummers ARN 19/4746, 19/4747, 19/4776, 19/4779, 19/4785, 19/4813 t/m 19/4816, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2005 tot en met 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn hem voorts vergrijpboetes opgelegd en is hem heffingsrente in rekening gebracht.
Het tegen de navorderingsaanslagen en andere beschikkingen over de jaren 2005 tot en met 2009 gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar inzake de jaren 2010 tot en met 2013 is door de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen voor de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard, voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2012 gegrond en voor de jaren 2010, 2011 en 2013 ongegrond.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] en
[naam2] namens de Inspecteur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Belanghebbende is bij bericht van 4 juni 2025 uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is geplaatst in het digitale dossier op Mijn Rechtspraak. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 4 juni 2025 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarvan is een notificatie ontvangen. Op grond hiervan neemt het Hof aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht op 4 juni 2025 (vgl. HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1711).
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende, inwoner van Nederland, was tot 20 november 2017 gehuwd met [naam3] (hierna: [naam3] ).
Belanghebbende heeft op 14 januari 1999 op zijn naam een rekening geopend bij de UBS-bank te Zwitserland. Deze bankrekening behelsde (aandelen)beleggingen en liquiditeiten. De bankrekening is op 30 september 2014 opgeheven. Noch in de aangiften IB/PVV van belanghebbende noch in die van [naam3] is melding gemaakt van deze bankrekening. Het saldo op de UBS-bankrekening beliep op 1 januari 2011 (omgerekend) € 50.633 en op 1 januari 2012 (omgerekend) € 40.312.
Na van de Zwitserse autoriteiten informatie te hebben verkregen, heeft de Inspecteur ter zake van het vermogen op de Zwitserse bankrekening over de jaren 2005 tot en met 2013 IB/PVV nagevorderd van belanghebbende en van [naam3] . Daarbij heeft de Inspecteur 50% van het bancaire vermogen aan belanghebbende en 50% daarvan aan [naam3] toegerekend. Voorts zijn over die jaren vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd en is hem heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006, de daarbij behorende vergrijpboete- en heffingsrentebeschikkingen zijn vervolgens door de Inspecteur ambtshalve bij beschikking met dagtekening 5 oktober 2018 vernietigd.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2007 beloopt een bedrag van € 961 ter zake van box 3-inkomen. Voorts is met betrekking tot dat jaar een vergrijpboete van € 684 aan belanghebbende opgelegd en is hem een bedrag van € 384 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het bezwaar hiertegen is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2011 beloopt een bedrag van € 303 ter zake van nagevorderd box 3-inkomen. Voorts is over dat jaar een vergrijpboete van € 454 opgelegd en is een bedrag van € 71 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 verminderd met € 24 in verband met te verrekenen buitenlandse bronbelasting.
De Rechtbank heeft – in hoger beroep onbestreden – vastgesteld dat belanghebbende en [naam3] recht hebben op aanvullende verrekening van bronbelasting van; € 1.085 voor 2007, en € 1.383 voor 2008. Daarvan komt de ene helft toe aan belanghebbende en de andere helft aan [naam3] .
De Rechtbank heeft de beroepen over 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard, de beroepen over 2007 tot en met 2009 en 2012 gegrond, en de beroepen over 2010, 2011 en 2013 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 verminderd tot € 418, de beschikking heffingsrente voor dat jaar dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete in verband met overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 167. De navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en de daarbij behorende boete- en rentebeschikking zijn door de Rechtbank vernietigd. De vergrijpboetes over de jaren 2009 tot en met 2013 zijn door de Rechtbank in verband met overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot de volgende bedragen: € 244 (2009), € 363 (2010), € 353 (2011), € 260 (2012) en € 346 (2013).
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil (i) of belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2008 recht heeft op verrekening van 50% van de in onderdeel 2.7 genoemde, ingehouden bronbelasting, en (ii) of de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2011, zoals verminderd in bezwaar, terecht is uitgegaan van het wettelijke forfaitaire rendementspercentage van 4 ter zake van het box 3-inkomen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.