Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:591, 23/1164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:591, 23/1164

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/00988)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2025
Datum publicatie
14 februari 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:591
Formele relaties
Zaaknummer
23/1164
Relevante informatie
Art. 225 Gemw, Art. 234 Gemw, Art. 8:69a Awb

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Verhaalbare-kostenlimiet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/1164

uitspraakdatum: 4 februari 2025

Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 7 maart 2023, nummer UTR 22/3668, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op 1 augustus 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 68,75, bestaande uit € 2,25 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand gelaten, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van respectievelijk € 837 en € 50.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 31 december 2024 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Namens de heffingsambtenaar is zonder kennisgeving niemand verschenen. De heffingsambtenaar is bij bericht van 12 november 2024 uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is geplaatst in het digitale dossier op Mijn Rechtspraak. Van de vrijgave van de uitnodiging in dit digitale dossier is op 13 november 2024 een kennisgeving verzonden naar het door de heffingsambtenaar voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt het Hof aan dat de heffingsambtenaar dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2 Algemene wet bestuursrecht, op 13 november 2024 (vgl. HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1711).

2 Feiten

2.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zijn auto met kenteken [kenteken] op 1 augustus 2022 om 13:50 uur aan de Amsterdamseweg in Amersfoort stond geparkeerd terwijl daarvoor geen of te weinig parkeerbelasting is betaald.

2.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar en beroep ingesteld.

2.3.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard omdat de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk was genomen. De Rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van deze uitspraak op bezwaar in stand gelaten, zodat de naheffingsaanslag is gehandhaafd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of bij de naheffingsaanslag terecht een bedrag van € 66,50 aan kosten in rekening is gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

3.2.

Belanghebbende betoogt in dat verband:

- dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de publicatie van het maximumbedrag van € 66,50 in de Staatscourant van 13 september 2021 niet heeft voldaan aan de bekendmakingsdatum (voor 1 september) zoals genoemd in artikel 3, lid 2 Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, en dat daarom het desbetreffende maximumbedrag niet rechtsgeldig is;

- dat in de gemeentelijke raming de volgende kostenposten niet kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen: kosten voor bezwaarprocedures en kosten voor de parkeerapparatuur;

- dat in de gemeentelijke raming ten onrechte slechts rekening is gehouden met de inbare naheffingsaanslagen, in plaats van met de opgelegde naheffingsaanslagen;

- dat in de gemeentelijke raming met een te hoog uurtarief voor de handhaving door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) is gerekend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing