Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6015, 23/1503

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6015, 23/1503

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 september 2025
Datum publicatie
24 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:6015
Formele relaties
Zaaknummer
23/1503
Relevante informatie
Art. 11, lid 1, onderdeel k Wet OB 1968, Art. 8 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een bedrijfstakpensioenfonds. Zij voert voor de werkgevers in die bedrijfstak de pensioenregeling uit. Belanghebbende besteedt het beheer van de pensioenen uit aan een derde. Die derde brengt daarvoor kosten in rekening, vermeerderd met omzetbelasting (btw). Belanghebbende wil die btw als voorbelasting in aftrek brengen.

Om voorbelasting in aftrek te kunnen brengen, is het noodzakelijk dat die voorbelasting ziet op belaste prestaties van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarom gesteld dat het uitvoeren van de pensioenregeling een belaste prestatie is. De Inspecteur heeft dit betwist en gesteld dat belanghebbende alleen vrijgestelde prestaties verricht, en daarom de voorbelasting niet in aftrek kan brengen. De Inspecteur vindt namelijk dat de uitvoering van de pensioenregeling door belanghebbende onder de vrijstelling voor verzekeringen valt (artikel 11, lid 1, letter k van de Wet OB). Vrijstellingen zijn een uitzondering op het uitgangspunt dat iedere prestatie is belast met btw.

Het Hof oordeelt dat de uitvoering van de pensioenregeling door belanghebbende aan de werkgevers, ten aanzien van deelnemers-werknemer, niet is vrijgesteld. Voor de vrijstelling voor verzekeringen is namelijk een van de voorwaarden dat tegen voorafgaande betaling van een premie het verzekerde risico (invaliditeit, ouderdom, overlijden) wordt overgedragen aan de verzekeraar. De wetgever heeft bij het maken van de Pensioenwet aangegeven dat voor werknemers premiebetaling geen voorwaarde mag zijn om de pensioenuitkering te ontvangen. Belanghebbende heeft dit ook zo opgenomen in haar pensioenregeling. Voor een deelnemer is het dus niet noodzakelijk dat de werkgever de premie heeft betaald om de pensioenuitkering te ontvangen. Daarom is niet voldaan aan deze voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling en is sprake van een btw-belaste pensioenuitvoeringsdienst en kan belanghebbende btw aftrekken.

Voor andere categorieën deelnemers is wel sprake van een verband tussen premiebetaling en de hoogte van de uitkering. Die categorieën deelnemers voldoen aan alle voorwaarden voor toepassing van de verzekeringsvrijstelling. De pensioenuitvoeringsdiensten voor die deelnemers zijn wel vrijgesteld. Belanghebbende heeft voor die deelnemers geen recht op aftrek van voorbelasting.

Vervolgens is de vraag over welk deel van de vergoeding (de premie) die aan belanghebbende wordt betaald btw verschuldigd is. Belanghebbende stelt dat zij slechts over een deel van de premie (de opslag uitvoeringskosten) btw verschuldigd is. De Inspecteur heeft gesteld dat in dat geval over de volledige vergoeding, de volledige premie, btw verschuldigd is.

Het Hof is van oordeel dat in dit geval over het geheel van de premie btw verschuldigd is. Belanghebbende ontvangt de premie voor het uitvoeren van de pensioenregeling en kan vrij beschikken over de totale premie om de pensioenregeling uit te voeren te behoeve van deelnemers-werknemer. Het gevolg is dat de totaal ontvangen vergoeding (de premie) die belanghebbende van de werkgevers als vergoeding ontvangt voor het uitvoeren van de pensioenregeling voor deelnemer-werknemers btw-belast is.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/1503

uitspraakdatum: 30 september 2025

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor [de bedrijfstak] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 25 april 2023, nummer ARN 21/2320, ECLI:NL:RBGEL:2023:2387, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor het eerste kwartaal 2018 een bedrag van € 20.875 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Op 6 maart 2024 heeft het Hof partijen bericht dat de zaak zal worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen. Op 5 september 2024 heeft het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ EU) arrest gewezen.1 Naar aanleiding van dat arrest zijn partijen uitgenodigd op het arrest te reageren. Partijen hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [naam2] , bijgestaan door [naam3] , alsmede namens de Inspecteur [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam6] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een verplicht ingesteld bedrijfstakpensioenfonds voor [de bedrijfstak] . Zij heeft volgens haar statuten als doel deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige belanghebbenden in de [de bedrijfstak] te beschermen tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden.

2.2.

De Memorie van Toelichting bij de Pensioenwet vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:2

Hoofdstuk 4 Onderbrenging bij pensioenuitvoerder

4.1

Inleiding

Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is de pensioenovereenkomst die een werkgever met zijn werknemer(s) sluit. Bij de totstandkoming van de pensioenovereenkomst spreken werkgever en werknemer(s) ook over de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Daarbij komt onder andere aan de orde welke pensioenuitvoerder de pensioenovereenkomst zal uitvoeren, welke afspraken met de pensioenuitvoerder worden gemaakt, etc. De werkgever is vervolgens verplicht om de uitvoering van de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioenuitvoerder. Dit wordt de onderbrengingsplicht genoemd. Door de onderbrengingsplicht ontstaan er, naast de rechtsverhouding tussen de werknemer en de werkgever, nog twee rechtsverhoudingen: die tussen de werkgever en de pensioen- uitvoerder en die tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder. (

(…)

4.2

Onderbrengingsplicht

Doel van de onderbrengingsplicht is de voor pensioen bestemde gelden af te scheiden van het vermogen van de werkgever. Op die manier wordt gewaarborgd dat deze gelden door de werkgever niet voor andere doeleinden dan pensioen kunnen worden aangewend en dat de voor pensioen bestemde gelden niet verloren gaan bijvoorbeeld in geval van faillissement van de werkgever.

(…)

4.4.1

De uitvoeringsovereenkomst

De werkgever heeft op grond van dit wetsvoorstel de plicht om de uitvoering van de pensioenovereenkomst volledig, dus inclusief het verzekeringsrisico, onder te brengen bij een pensioenuitvoerder, rekening houdend met de afspraken die daarover in het (collectieve) arbeidsvoorwaardenoverleg zijn gemaakt. De werkgever dient er bij die onderbrenging op toe te zien dat de afspraken uit de pensioenovereenkomst leiden tot een daarop aansluitend pensioenreglement.

(…)

4.4.2

Het uitvoeringsreglement in geval van bedrijfstakpensioenfondsen

Op de verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst wordt een uitzondering opgenomen voor bedrijfstakpensioenfondsen. In geval van bedrijfstakpensioenfondsen spreken sociale partners op collectief niveau een pensioenregeling af en brengen zij de uitvoering van die pensioenregeling onder bij een bedrijfstakpensioenfonds. Voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen geldt dat werkgevers op grond van de Wet Bpf 2000 verplicht deelnemen in het betreffende bedrijfstakpensioenfonds. Dit geldt zowel voor de georganiseerde als de ongeorganiseerde werkgevers in die bedrijfstak. Op grond van artikel 4 van de Wet Bpf 2000 zijn alle werkgevers en werknemers (georganiseerd en ongeorganiseerd) gebonden aan de statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds.

(…)

De via de verplichtstelling op grond van de Wet Bpf 2000 of via collectieve afspraken tussen sociale partners zonder verplichtstelling bij een bedrijfstakpensioenfonds aangesloten individuele werkgevers, worden geacht met hun werknemers een pensioenovereenkomst te hebben gesloten die overeenkomt met de op collectief niveau overeengekomen pensioenregeling (…).

De regering is van mening dat het niet zinvol is dat alle afzonderlijke werkgevers die via een verplichtstelling of via afspraken van hun werkgeversorganisatie deelnemen aan het bedrijfstakpensioenfonds, een aparte uitvoeringsovereenkomst moeten afsluiten met het bedrijfstakpensioenfonds. Dit brengt onnodige administratieve lasten met zich mee. De regering kiest er in dit wetsvoorstel voor om in geval van bedrijfstakpensioenfondsen een uitzonderingsmogelijkheid te creëren op de verplichting tot het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst. In geval van uitvoering van de pensioenregeling door een bedrijfstakpensioenfonds hoeven er geen uitvoeringsovereenkomsten met de verplicht aangesloten werkgevers te worden gesloten als de afspraken die op grond van dit wetsvoorstel in de uitvoeringsovereenkomst dienen te worden opgenomen, zijn vastgelegd in een uitvoeringsreglement van het bedrijfstakpensioenfonds. (…)

De afspraken moeten vastgelegd worden in één reglement: het uitvoeringsreglement. Op die manier komen alle afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst bij elkaar te staan in één herkenbaar document hetgeen duidelijkheid en transparantie creëert richting de aangesloten werkgevers, de toezichthouder en de deelnemers.

(…)

4.7.1

Premiebetaling door de werkgever

De werkgever is verantwoordelijk voor de betaling van de premie aan de pensioenuitvoerder. Ten aanzien van deze verantwoordelijkheid wordt dezelfde lijn gevolgd als in de PSW. Nieuw is wel dat deze verantwoordelijkheid naast het werkgeversdeel van de premie ook betrekking heeft op het werknemersdeel van de premie en de premie voor vrijwillige onderdelen van de pensioenregeling waarin de werknemer keuzemogelijkheden heeft. Alleen in geval van vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling door de werknemer na beëindiging van het dienstverband kan de premie ook rechtstreeks door de deelnemer aan de pensioenuitvoerder worden betaald.

(…)

4.7.3

Consequenties van betalingsachterstand voor begunstigden

(…)

Pensioenfondsen

Anders dan bij verzekeraars is er bij pensioenfondsen doorgaans geen sprake van een directe relatie tussen premiebetaling enerzijds en uiteindelijke uitkering anderzijds. Dit vloeit voort uit het feit dat de relatie tussen een werkgever en een pensioenfonds van geheel andere aard is dan de relatie tussen een werkgever en de verzekeraar. De relatie tussen werkgever en pensioenfonds heeft in principe een onbeperkte duur. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid de premie aan te passen wanneer dat nodig is binnen de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen grenzen. De relatieve zekerheid van pensioenfondsen over de omvang van hun deelnemersbestand en de relatie met de werkgever op de lange termijn, maken het voor pensioenfondsen mogelijk om bij een eventueel tekortschietend vermogen een beroep te doen op de deelnemers. Voor de werknemer betekent dit dat zijn aanspraak jegens het pensioenfonds op pensioenuitkering in principe los staat van de vraag of de premie is voldaan. Dit wetsvoorstel staat niet toe dat een pensioenfonds uitgaat van het principe ≪geen premie – geen recht≫ door bijvoorbeeld een algemeen beding in statuten of reglementen op te nemen grond waarvan het recht op uitkering afhankelijk wordt gemaakt van de vraag of de premie is betaald. Immers, zolang de financiële situatie van het pensioenfonds het toelaat, heeft het pensioenfonds de plicht om de pensioenopbouw te continueren en de reeds opgebouwde rechten ongewijzigd te laten. Voorts zou een dergelijk beding ook haaks staan op het systeem van de wet Bpf 2000. Er zijn evenwel uitzonderlijke omstandigheden denkbaar waarin onverkorte toepassing van dit uitgangspunt tot onwenselijke uitkomsten zou leiden (bijvoorbeeld in evidente gevallen van boze opzet bij werkgever en werknemer, of in geval sprake is van een vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw waarbij de werknemer de premie niet betaalt). In de praktijk blijkt overigens dat de reeds opgebouwde aanspraken en rechten van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zelden gewijzigd worden. Als de financiële situatie van een pensioenfonds aanleiding geeft tot maatregelen, komen deze meestal ten laste van de deelnemers in de vorm van een hogere premie of versobering van de regeling met betrekking tot de toekomstige opbouw van pensioen. Een pensioenfonds dient over aanpassing van bestaande rechten en aanspraken advies te vragen aan de deelnemersraad.

(…)”

2.3.

De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet bpf) regelt de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds voor bepaalde bedrijfstakken. Voor [de bedrijfstak] is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De verplichtstelling is laatstelijk gewijzigd bij besluit van [datum] .3 Dit besluit vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

“De verplichtstelling tot deelneming komt na wijziging te luiden als volgt:

″De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor [de bedrijfstak] , is verplicht gesteld voor de bedrijfsgenoten in [de bedrijfstak] van 16 jaar en ouder tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281, laatstelijk gewijzigd op 2 juli 2014, Stb. 2014).”

2.4.

Het bestuur van belanghebbende is belast met het bestuur en beheer van het fonds en is verantwoordelijk voor het vaststellen en naleven van de statuten, de reglementen en de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.

2.5.

Het bestuur van belanghebbende heeft het Pensioenreglement 2018 (hierna: het pensioenreglement) vastgesteld. Dit is per 1 januari 2018 in werking getreden en aangepast per 1 juli 2018. Het pensioenreglement voorziet in de opbouw van een ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Bij ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt de opbouw van het pensioen in beginsel premievrij voortgezet. Het pensioenreglement voorziet ook in een vrijwillige tijdelijke pensioenvoorziening na het overlijden van de deelnemer aan de partner. Het pensioenreglement, zoals dat is aangepast per 1 juli 2018, bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:

Splitsing werknemers en IB-ondernemers e.a.

Het reglement is opgesplitst in een deel voor werknemers (Deel II) en een deel voor IB-ondernemers (Deel III). Dit zorgt ervoor dat deelnemers de eigen aanspraken en rechten herkenbaar terug kunnen vinden. De overige delen van het reglement (Deel I en Deel V tot en met Deel XIV) gelden voor alle deelnemers. Vanaf Deel V is het reglement op onderwerp ingedeeld. Deel IV geldt alleen als u gewezen deelnemer bent. Alle overgangsbepalingen staan in Deel XIII.

(…)

DEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1 De pensioenregeling

Artikel 1.1 Welke deelnemersgroepen zijn er?

1. Deelnemer werknemer

2. Deelnemer directeur

3. IB-ondernemer

Artikel 1.2 Wat zijn de definities?

(…)

Deelnemer

De persoon die:

• op grond van de verplichtstellingsbeschikking van 28 maart 1951, zoals laatstelijk gewijzigd op 18 september 2015, verplicht is tot deelneming in het fonds;

• de deelneming in het fonds op vrijwillige basis voortzet;

• de deelneming op kosten van het fonds of anderen voortzet;

• vanuit een aangesloten Nederlandse ( [afdeling] van een) onderneming gedetacheerd is in dé bedrijfstak; of

• doorwerkt gedurende de periode die de curator toelaat of nadat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en de werkgever heeft opgehouden te betalen, zoals beschreven in hoofdstuk IV van de WW.

• op grond van een (uitzend)overeenkomst werkzaam is en van wie de werkgever heeft gekozen voor contractuele aansluiting en de uitzendkracht of werknemer heeft aangemeld.

Deelnemer directeur

De deelnemer die werkzaam is in de functie van directeur. Hieronder valt ook de directeur-grootaandeelhouder, tenzij hij niet verplicht verzekerd is op grond van de werknemerswetten sociale verzekering of valt onder artikel 2.12.

Deelnemer werknemer

De deelnemer die geen deelnemer directeur is en die;

1. op grond van een arbeidsovereenkomst als werknemer bij een werkgever in de bedrijfstak voor [de bedrijfstak] in Nederland werkzaam is, of

2. op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij de deelnemer zelf ondernemer is; of

3. als hulp van de aannemer van werk als bedoeld onder 2; of

4. gedetacheerd is naar een (afdeling van een) onderneming in de bedrijfstak.

(…)

Premie

Een percentage van de pensioengrondslag dat u periodiek aan het fonds moet betalen. Dit bedrag is bestemd voor de financiering van de pensioenopbouw en de uitvoeringskosten.

(…)

DEEL II BENT U WERKNEMER? WAT IS ER VOOR U GEREGELD?

Hoofdstuk 2 Regeling voor werknemers

Artikel 2.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk?

Dit hoofdstuk geldt als u deelnemer werknemer, of deelnemer directeur bent.

Artikel 2.2 Welke aanspraken heeft u?

1. U heeft voor uzelf aanspraak op een ouderdomspensioen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.5.

2. U heeft ten gunste van uw partner aanspraak op een partnerpensioen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.6.

3. U heeft ten gunste van uw (adoptie-, stief, of pleeg-)kinderen aanspraak op een wezenpensioen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.7.

4. Bent u deelnemer en heeft u recht op een WAO- of een WIA-uitkering? Dan gelden de regelingen bij arbeidsongeschiktheid zoals vermeld in artikel 2.8.

(…)

Artikel 2.5 Ouderdomspensioen

Artikel 2.5.1 Wanneer bouwt u ouderdomspensioen op?

1. U bouwt ouderdomspensioen op zolang u deelnemer bent en uw pensioen nog niet is

ingegaan.

2. U bouwt alleen ouderdomspensioen op als uw pensioenloon hoger is dan de franchise.

3. De opbouw van uw ouderdomspensioen eindigt uiterlijk op de dag vóórdat u de AOW-leeftijd

bereikt. U kunt dan geen ouderdomspensioen meer opbouwen.

(…)

DEEL III BENT U IB-ONDERNEMER? WAT IS ER VOOR U GEREGELD?

Hoofdstuk 3 Regeling voor IB-ondernemers

Artikel 3.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk?

Dit hoofdstuk geldt als u IB-ondernemer bent.

Artikel 3.2 Welke aanspraken heeft u?

1. U heeft voor uzelf aanspraak op een ouderdomspensioen. Hierbij gelden de

voorwaarden vermeld in artikel 3.5.

2. U heeft ten gunste van uw partner aanspraak op een partnerpensioen. Hierbij gelden

de voorwaarden vermeld in artikel 3.6.

3. U heeft ten gunste van uw (adoptie-, stief, of pleeg-)kinderen aanspraak op een

wezenpensioen. Hierbij gelden de voorwaarden vermeld in artikel 3.7.

4. U heeft recht op premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid als u deelnemer

bent. Hierbij gelden de voorwaarden zoals vermeld in artikel 3.8.

(…)

Artikel 3.5 Ouderdomspensioen

Artikel 3.5.1 Wanneer bouwt u ouderdomspensioen op?

1. U bouwt ouderdomspensioen op zolang u deelnemer bent en uw pensioen nog niet is

ingegaan.

2. U bouwt alleen ouderdomspensioen op als uw pensioenloon hoger is dan de franchise.

3. De opbouw van uw ouderdomspensioen eindigt uiterlijk op de dag vóórdat u de AOW gerechtigde

leeftijd bereikt.

(…)

DEEL IX FINANCIERING

Hoofdstuk 24 Premie

Artikel 24.1 Wat is de hoogte van de premie?

1. Het bestuur stelt de premie voor een of meerdere jaren vast conform het premiebeleid. De premie is een percentage van de pensioengrondslag. Dit percentage is per 1 januari 2018 voor alle deelnemers vastgesteld op 25,2%.

2. Het bestuur stelt de premie voor de inkoopregeling vast. Bent u deelnemer werknemer? Dan geldt een premie van 7,69%. Dit percentage geldt met ingang van 1 januari 2018.

3. Jaarlijks passen we de pensioenpremie zoals vermeld in lid 2 aan op de basis van een lange termijnverwachting.

4. Het bestuur kan bepalen dat de verschuldigde premies worden afgestemd op uurlonen die worden afgerond in centen.

Artikel 24.2 Is het mogelijk om premieopslag of premiekorting te krijgen?

U kunt geen premieopslag of premiekorting krijgen. De beleidsdekkingsgraad speelt hierbij geen rol. Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan het bestuur hierover anders beslissen.

(…)

Artikel 24.4 Draagt uw werkgever premie af?

Dan mag de werkgever de helft van de premie op uw loon inhouden.

Hoofdstuk 25 Premieafdracht

Artikel 25.1 Over welke dagen bent u premie verschuldigd?

Over iedere werk- en loondag bent u premie verschuldigd. Het fonds brengt de premie aan de premieafdrager in rekening.

Artikel 25.2 Wie is de premieafdrager?

1. Bent u IB-ondernemer? Dan moet u de premie zelf betalen.

2. Bent u deelnemer werknemer, deelnemer directeur? Dan draagt uw werkgever de premie af.

3. Bent u deelnemer? En zet u uw deelneming vrijwillig voort? Dan moet u de premie zelf betalen.

4. Bent u deelnemer? En heeft u recht op voortzetting van uw pensioenopbouw op grond van een bedrijfstakeigen regeling? Dan betaalt het fonds dat die regeling uitvoert uiterlijk tot 30 juni 2017 de premie.

5. Bent u deelnemer? En is uw werkgever failliet verklaard? En neemt het UWV de loondoorbetaling zoals bedoeld in hoofdstuk IV van de WW van uw werkgever over? Dan betaalt het UWV de premie.

Artikel 25.3 Wanneer bent u geen premie verschuldigd?

1. Heeft u (gedeeltelijk) recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij

ziekte en/of arbeidsongeschiktheid? Dan bent u voor dit gedeelte van uw deelneming

geen premie verschuldigd, tenzij u onder de uitzondering van lid 2 valt

2. Werkt u naast uw arbeidsongeschiktheid en ontvangt u daar inkomen voor? Dan moet

u over het deel dat u werkt wel premie betalen.

(…)

Artikel 25.6 Ontvangen wij geen premie?

Bent u deelnemer directeur, IB-ondernemer of wordt uw pensioenopbouw vrijwillig voortgezet? Dan bouwt u alleen pensioen op voor zover u premie heeft betaald.

Artikel 25.7 Wordt de verplichtstelling ingetrokken?

Dan bent u vanaf dat moment niet meer verplicht om premie te betalen, tenzij deze verplichting op andere gronden blijft bestaan.

(…)”

2.6.

Het bestuur van belanghebbende heeft een uitvoeringsreglement 2018 (hierna: het uitvoeringsreglement) vastgesteld. Dit is per 1 januari 2018 in werking getreden. In het uitvoeringsreglement is onder het volgende opgenomen:

“(…)

Het uitvoeringsreglement regelt de relatie tussen [belanghebbende] en de werkgever of IB-ondernemer. U vindt hierin de rechten en plichten van het fonds en de aangesloten

werkgevers en IB-ondernemers.

(…)

Hoofdstuk 7 Premie

Artikel 7.1 Hoe wordt de premie vastgesteld?

Het bestuur stelt de premie voor een of meerdere jaren vast volgens het premiebeleid zoals beschreven in de ABTN [toevoeging Hof: Actuariële en Bedrijfstechnische Nota]. De premie is een percentage van de pensioengrondslag.

Artikel 7.2 Kan het fonds premieopslag of premiekorting verlenen?

Het fonds verleent geen premieopslag of premiekorting. De beleidsdekkingsgraad speelt

hierbij geen rol. Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan het bestuur hierover anders beslissen.

(…)

Hoofdstuk 8 Premieafdracht

Artikel 8.1 Voor wie bent u verplicht om premie af te dragen?

1. U moet voor de deelnemers die bij u in dienst zijn de premie zoals beschreven in artikel 8.1, 8.2 en 8.3 aan het fonds betalen. Dit betekent dat u voor hen premieafdrager bent.

2. De deelnemer moet zijn aandeel in de premie aan u betalen.

3. Bent u met de deelnemer overeengekomen om bij elke loonbetaling het werknemersaandeel in de premie in te houden op het loon? Dan bent u verplicht deze overeenkomst na te komen.

(…)

Artikel 8.4 Wanneer eindigt uw verplichting tot premiebetaling?

Uw verplichting tot premiebetaling eindigt als:

1. de deelnemer gewezen deelnemer wordt zoals beschreven in artikel 4.1 van pensioenreglement 2017; of

2. aan de deelnemer (gedeeltelijke) premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid wordt toegekend. Dan eindigt uw verplichting tot premiebetaling (voor dit gedeelte van de deelneming).

(…)

Artikel 8.6 Ontvangen wij geen premie?

De deelnemer directeur, de IB-ondernemer of de deelnemer die gebruik maakt van een

vrijwillige voortzetting bouwt alleen pensioen op voor zover hij premie heeft betaald.

Zolang de vrijwillige voortzetting loopt, is er dus premieplicht.

Hoofdstuk 9 Procedures bij niet betalen van de premie

Artikel 9.1 Van welke rechtsmiddelen maakt het fonds gebruik?

Bent u premieafdrager? En heeft u een premiebetalingsachterstand? Dan maakt het

fonds onder meer gebruik van de volgende rechtsmiddelen:

• uitbrengen van een dwangbevel;

• beslag leggen op goederen, inclusief bedrijfsauto's;

• bankbeslag;

• derdenbeslag;

• aanvragen van faillissement;

• hoofdelijk aansprakelijk stellen van ondernemingsbestuurders.

Artikel 9.2 Wanneer informeren wij deelnemers over een

betalingsachterstand?

Bent u premieafdrager? En heeft u een premiebetalingsachterstand? Dan kan het fonds

uw werknemers hierover informeren. Ook als niet wordt voldaan aan de eisen inzake het

minimaal vereist eigen vermogen zoals beschreven in artikel 131 Pensioenwet. Het fonds

gaat daar slechts toe over als uiterste middel en nadat het fonds zich aantoonbaar heeft

ingespannen om de achterstallige premie te innen. (…)”

2.7.

In december 2017 heeft het bestuur van belanghebbende de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota van Stichting [belanghebbende] (hierna: de ABTN) vastgesteld. In de ABTN is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Hoofdstuk 6. Financiële opzet

(…)

[belanghebbende] hecht veel waarde aan een stabiele premie

Stabiliteit in de premie is belangrijk voor de sector. Daarom heeft [ belanghebbende] de premie voor een langere periode vastgezet. Het fonds toetst of deze premie voldoende is door te kijken of de premie inleg plus het rendement dat daarop gemaakt wordt op de lange termijn naar verwachting voldoende is om een geïndexeerd pensioen uit te keren.

(…)

Hoofdstuk 7. Financiële sturingsmiddelen

(…)

Gedempte kostendekkende premie

Het fonds hanteert voor het vaststellen van de premie de gedempte kostendekkende premie op basis van zoals gezegd het verwachte rendement.

(…)

7.2.1

Feitelijke premie

Opdrachtgevers hebben besloten om vanaf 2016 de feitelijke premie voor een periode van 5 jaar te willen vastzetten op het niveau van 25,2%.

De kostendekkendheid van deze feitelijke premie wordt op twee manieren getoetst.

-Enerzijds wordt getoetst of de feitelijke premie hoger is dan de gedempte premie op basis van PW-parameters.

-Anderzijds wordt getoetst of de feitelijke premie niet meer dan 10% afwijkt van de gedempte premie op basis van ALM-parameters. Als de gedempte premie op basis van ALM-parameters meer dan 10% hoger is dan de premie die opdrachtgevers ter beschikking stellen, gaat het bestuur met de opdrachtgevers in overleg om te bekijken of het noodzakelijk is om de premie te verhogen of de regeling te versoberen.

Tevens is afgesproken dat het opbouwpercentage weer wordt verhoogd indien dit fiscaal toelaatbaar is.

De feitelijke premie bestaat uit de totaal ontvangen premie inclusief premies van de ANW-vangnetregeling en exclusief de netto premie voor de overgangsregeling. De netto premie voor de overgangsregeling wordt toegevoegd aan de voorziening overgangsregeling.

De premie voor de overgangsregelingen bedraagt 7,69% van de premiegrondslag. Deze premie wordt tot en met 2020 geheven. De premie wordt gelijk verdeeld over werkgever en werknemer. Jaarlijks wordt getoetst of de premie voldoende is om de overgangsregelingen in de toekomst te kunnen toekennen.

Van de bruto premie is 7% beschikbaar voor uitvoeringskosten. In de premie is geen opslag begrepen voor toeslagverlening. In de premie is hiernaast een opslag begrepen van 3% voor excasso- en uitvoeringskosten welke wordt toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen.

7.2.2

Kostendekkende premie

Het bestuur van [belanghebbende] stelt jaarlijks de kostendekkende premie vast op grond van artikel 128 van de Pensioenwet. Voor de vaststelling van de kostendekkende premie wordt rekening gehouden met:

a. De premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen;

b. De opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen;

c. De opslag die nodig is voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds.

Bij de vaststelling van deze kostendekkende premie gaat het fonds uit van het volgende:

1. De actuarieel benodigde bedragen worden vastgesteld op basis van dezelfde grondslagen als waarop de technische voorzieningen worden gewaardeerd; de opslag op de premie voor premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid en de in rekening gebrachte risicopremie voor de ANW-vangnetregeling maken hier tevens onderdeel van uit.

2. Een opslag gelijk aan het vereist eigen vermogen per 1 januari van enig jaar;

3. De kosten in enig boekjaar, waarvoor in de voorziening niet reeds wordt gereserveerd.

7.2.3

Gedempte premie

Naast de zuiver kostendekkende premie, bepaalt het fonds jaarlijks de gedempte premie De gedempte premie wordt gebruikt voor de wettelijk verplichte toetsing op kostendekkendheid van de premie. Voor de demping kiest het fonds als discontovoet het verwacht rendement van de portefeuille verminderd met de verwachte prijsinflatie, als bedoeld in artikel 4 lid 2b uit het Besluit FTK. Voor het berekenen van dit verwacht rendement en de verwachte prijsinflatie gebruikt het bestuur 2 methodes:

a) Op basis van PW-parameters

In deze variant gaat het fonds voor het berekenen van het verwacht rendement uit van de maximale parameters zoals bepaald door de commissie parameters en bij het berekenen van de prijsinflatie voor de minimale parameter hiervoor. Aangezien gekozen is voor verwacht rendement minus prijsinflatie wordt geen opslag voor het vereist eigen vermogen aan de kostendekkende premie toegevoegd. Het rendement op vastrentende waarden als onderdeel van het toekomstig rendement is per eind september 2015 voor 5 jaar vastgesteld op basis van de dan geldende rentecurve. Ook de curve voor de verwachte prijsinflatie is per eind september 2015 voor 5 jaar vastgesteld.

b) Op basis van ALM-parameters

In deze variant gaat het fonds voor het berekenen van het verwacht rendement en de verwachte prijsinflatie uit van de waardes uit het basisscenario van de jaarlijkse notitie Economische toekomstverwachtingen zoals dat ook in de ALM-studie wordt gebruikt. Omdat het een langetermijn analyse betreft, worden de structurele rendementen in het betreffende scenario gebruikt.

7.2.4

Premiekorting

Indien de premie door het premiesysteem ex ante uitkomt beneden de gedempte premie op basis

van PW-parameters is sprake van premiekorting. Het fonds staat premiekorting niet toe.

(…)”

2.8.

Voor werknemers in [de bedrijfstak] is een cao-overeenkomst gesloten die geldt voor de periode die loopt van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2021. In deze overeenkomst is opgenomen dat werkgevers en werknemers overeenkomstig het pensioenreglement aanspraak kunnen maken op een pensioenuitkering.

2.9.

Belanghebbende heeft met [naam1] BV (hierna: [naam1] ) een Service Level Agreement (hierna: SLA) gesloten. Op grond van deze SLA heeft [naam1] diensten aan belanghebbende verricht op het gebied van beleidsadvisering, pensioenbeheer en bestuursondersteuning en pensioenadministratie. Voor het eerste kwartaal 2018 heeft [naam1] een bedrag van € 8.624.196,66, vermeerderd met € 1.810.939,36 aan omzetbelasting, in rekening gebracht voor de op grond van de SLA uitgevoerde diensten.

2.10.

De kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de pensioenregelingen zijn in eerste instantie voor rekening van belanghebbende. Belanghebbende brengt deze kosten, via een opslag ‘uitvoeringskosten en toekomstige uitvoeringskosten’ in rekening aan de werkgevers en ondernemers. Deze uitvoeringskosten zijn niet apart gespecificeerd op de facturen die belanghebbende aan de werkgevers stuurt.

3 Geschil

In geschil is of, en zo ja in welke mate, belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting op grond van artikel 2 juncto artikel 15 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Hierbij is specifiek in geschil:

-

of de diensten van belanghebbende vallen onder de vrijstelling voor verzekeringshandelingen als bedoeld in artikel 11, aanhef en lid 1, onderdeel k, van de Wet OB,

-

Indien de diensten van belanghebbende onderworpen zijn aan omzetbelasting is in geschil of de volledige premie behoort tot de maatstaf van heffing, en;

-

Indien de diensten van belanghebbende onder de vrijstelling voor verzekeringshandelingen vallen, is in geschil of sprake is van schending van het neutraliteitsbeginsel.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing