Home

Gerechtshof Arnhem, 22-03-1983, AW8946, 953/1980

Gerechtshof Arnhem, 22-03-1983, AW8946, 953/1980

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 maart 1983
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARN:1983:AW8946
Zaaknummer
953/1980
Relevante informatie
3.2 IB, 3.5 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het beroepschrift van X, wonende te Z, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1977 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting;

Gezien ...

Overwegende dat bij de uitspraak waarvan beroep de bovenvermelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 59.415 met inachtneming van een belastingvrije som van f 12.957 is gehandhaafd;

Overwegende dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 56.293, met inachtneming van gemelde belastingvrije som, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak;

Overwegende dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:

Belanghebbende oefende tot het jaar 1974 het vrij beroep uit van vertaler.

In laatstgenoemd jaar bracht zij haar beroepsuitoefening in een besloten vennootschap in, welke vennootschap is gevestigd te Z en van welke vennootschap belanghebbende directeur is. De vennootschap verzorgt vertalingen op het gebied, respectievelijk ten behoeven van reclame, toerisme, organisaties op het gebied van voorlichting, industriële bedrijven, sociale instellingen en op technisch gebied, maar geen vertalingen op literair en journalistiek terrein. Tot belanghebbendes werkzaamheden als directeur van de vennootschap behoren onder meer het corrigeren van gemaakte vertalingen in het Nederlands, Engels en Duits, alsmede van vertalingen uit het Nederlands, het adviseren van vertalers en het onderhouden van contacten met vertalers en opdrachtgevers. Belanghebbendes salaris als directeur van de vennootschap beliep in het jaar 1974 circa f 42.000 en in de jaren 1975 tot en met 1979 van circa f 56.000 tot circa f 60.000 per jaar. In de jaren 1974 tot en met 1976 beliepen belanghebbendes inkomsten uit vertaalwerkzaamheden op literair en journalistiek terrein achtereenvolgens nihil, f 618 en f 4.000. In de jaren 1977 tot en met 1980 beliepen de uit laatstbedoelde werkzaamheden voortgevloeide bruto- respectievelijk netto-inkomsten achtereenvolgens f 7.684 en f 6.279, f 18.170 en f 17.258, f 3.273 en f 1.538, f 3.928 en f 2.658. De bedoelde inkomsten zullen in het jaar 1981 naar verwachting liggen op een niveau van respectievelijk f 10.000 en f 8.500.

Belanghebbende werkt in verband met persoonlijke omstandigheden vanaf 1 juli 1977 gedurende 4 dagen per week als directeur der vennootschap. Zij heeft tengevolge van ziekte de laatste maanden van 1976 en de aansluitende eerste maanden van 1977 niet gewerkt. In deze periode heeft de vennootschap haar salaris doorbetaald. In laatstgenoemd jaar heeft zij de vertaling voltooid van een boek, waarmee zij in het voorafgaande jaar was aangevangen. Voorts heeft zij in het jaar 1977 enig eenvoudig vertaalwerk gedaan, haar bezorgd door relaties. Na het herstel van haar ziekte in de loop van 1978, is zij weer begonnen met het vertalen van een boek en heeft zij in dat jaar vertalingen geleverd van sociaal-historisch, cultureel en journalistiek werk. Het door belanghebbende berekende tarief bedraagt voor vertalingen van boeken 7,5 a 10 cent en voor journalistiek werk circa 20 cent per woord

Belanghebbende heeft in haar aangifte voor het jaar 1977 het standpunt ingenomen, dat het door haar in dat jaar verdiende honorarium ten bedrage van f 7.684,36 terzake van voor anderen dan de vennootschap verricht vertaalwerk, verminderd met de op die inkomsten drukkende kosten ten belope van f 1.405,05 als winst uit onderneming beschouwd moet worden. Dientengevolge maakte zij aanspraak op de zelfstandigenaftrek ten bedrage van f 1.600 en op een dotatie ten bedrage van f 722 aan een oudedagsreserve. Voorts maakte belanghebbende aanspraak op aftrek van kosten bedoeld in art. 37 IB '64 ter zake van de door haar uitgeoefende dienstbetrekking ten bedrage van f 800.

De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het standpunt ingenomen dat belanghebbendes niet in dienst van de vennootschap verricht vertaalwerk niet in het kader van de uitoefening van een vrij beroep heeft plaatsgevonden, maar beschouwd dient te worden als andere arbeid. Hij heeft de door belanghebbende gevraagde zelfstandigenaftrek, noch de toevoeging aan de oudedagsreserve toegestaan en heeft voorts belanghebbendes aftrekbare kosten, drukkende op de inkomsten uit tegenwoordige arbeid berekend op een bedrag van in totaal f 1.405,05, derhalve f 800 minder dan in de aangifte opgenomen. Tussen partijen is niet in geding dat, indien belanghebbende wel geacht moet worden in het onderhavige jaar een beroep zelfstandig te hebben uitgeoefend, belanghebbende terecht aanspraak maakt op genoemde zelfstandigenaftrek en op toevoeging van een bedrag van f 722 aan de oudedagsreserve en dat, indien zulks niet het geval is, de inspecteur belanghebbendes kosten terzake van tegenwoordige arbeid niet tot een te laag bedrag heeft berekend en dat voorts belanghebbende geen aanspraak heeft op genoemde zelfstandigenaftrek en op een toevoeging aan de oudedagsreserve;

Overwegende dat het geschil tussen partijen de vraag betreft of belanghebbende in het onderhavige jaar zelfstandig het beroep van vertaler uitoefende;

Overwegende dat belanghebbende bedoelde vraag bevestigend beantwoordt op de gronden in de van haar afkomstige stukken vermeld, waaraan zij ter zitting - zakelijk weergegeven - heeft toegevoegd:

Vertaalwerk op technisch gebied wordt hoger gehonoreerd dan vertaalwerk op literair gebied. Zij had in het jaar 1976 een opdracht ontvangen tot vertaling van een boek;

Overwegende dat de inspecteur genoemde vraag ontkennend beantwoordt op de gronden in de van hem afkomstige stukken vervat, waaraan hij ter zitting geen nadere argumenten heeft toegevoegd;

Overwegende omtrent het geschil:

Het Hof is van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of de opbrengsten welke een belastingplichtige geniet uit werkzaamheden, die hij naast zijn dienstbetrekking verricht als vertaler van literaire werken, voortbrengselen van de journalistiek en van cultureel werk, winst uit een zelfstandig uitgeoefend beroep dan wel inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid vormen, onder meer van belang zijn de hoeveelheid tijd, welke bedoelde belastingplichtige aan die werkzaamheden besteedt, het bedrag van de opbrengsten, welke hij uit die arbeid geniet en de omvang van het oeuvre, dat hij door zijn werkzaamheden opbouwt.

Het Hof kan voor de hiervoorgenoemde criteria geen exacte grens aangeven bij welke de door een belastingplichtige verrichte werkzaamheden ophouden niet in dienstbetrekking verrichte arbeid te zijn en aanvangen plaats te vinden in de uitoefening van een zelfstandig uitgeoefend beroep. Het antwoord op de hier bedoelde vraag zal gevonden moeten worden door alle feiten en omstandigheden, welke op de hantering van genoemde criteria van invloed zijn, in ieder op zichzelf staand geval af te wegen en afzonderlijk te beoordelen.

In verband met hetgeen ter zake onder de vaststaande feiten is opgenomen, is het Hof van oordeel dat noch de voor belanghebbende in 1977 aan haar werkzaamheden als vertaler bestede tijd, noch de opbrengsten uit die werkzaamheden, noch het door belanghebbende opgebouwde oeuvre grond kunnen vormen voor het oordeel, dat belanghebbende bedoelde werkzaamheden heeft verricht in de zelfstandige uitoefening van een beroep.

Belanghebbende heeft mitsdien naar 's Hofs oordeel in het jaar 1977 geen winst genoten uit onderneming, waaronder begrepen winst uit de zelfstandige uitoefening van een beroep.

Aan bovenstaande conclusie kan niet afdoen dat belanghebbende voor het onderhavige jaar voor de toepassing van de wet op de omzetbelasting als ondernemer is aangemerkt, in de eerste plaats niet omdat niet is vast komen te staan dat het ondernemerschap voor de toepassing van die wet terecht is aangenomen en bovendien niet omdat het begrip ondernemer voor de toepassing van beide wetten niet dezelfde betekenis heeft. Voorts kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het feit dat belanghebbende in 'de Gouden Gids' stond vermeld en aan de omstandigheid, dat de inkomsten uit vertaalwerkzaamheden in het jaar 1978 een relatief belangrijk bedrag hebben belopen, nu deze inkomsten in dat jaar slechts tengevolge van incidentele oorzaken - zoals de inspecteur onweersproken heeft gesteld - dat niveau hebben bereikt en in latere jaren aanzienlijk lagere bedragen hebben, dan wel zullen gaan belopen.

Gelet op het onder de feiten vermelde gemeenschappelijke standpunt van partijen, welk standpunt het Hof overneemt en tot het zijne maakt, nu hem van juridische onjuistheid daarvan niet is gebleken, is de aanslag niet tot een te hoog bedrag opgelegd en is belanghebbendes beroep derhalve ongegrond;

Recht doende:

Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.