Home

Gerechtshof Den Haag, 04-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1681, BK-19/00528

Gerechtshof Den Haag, 04-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1681, BK-19/00528

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 augustus 2020
Datum publicatie
17 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:1681
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00528

Inhoudsindicatie

Wegens de afkoop in 2015 van een in 1989 afgesloten lijfrenteverzekering is aan belanghebbende revisierente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft zich bij de beslissing tot afkoop van de lijfrenteverzekering laten leiden door de informatie die is weergegeven op de website van de Belastingdienst. In geschil of door deze infor-matie bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hem geen revisierente in rekening zou worden gebracht. Het Hof oordeelt dat dit het geval is. Belanghebbende had de onjuistheid van zijn - begrijpelijke - lezing van de informatie op de website van de Belastingdienst niet redelijkerwijs kunnen en moe-ten beseffen. Daaraan doet niet af dat hij tevens een verzekeringstussenpersoon heeft geraadpleegd. Wat betreft de vraag of de revisierente “daarenboven geleden schade’ is in de zin van het arrest HR 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311, stelt het Hof drie verschillende interpretaties van die term naast elkaar en kiest vervolgens voor één daarvan. Op grond daarvan moet de in rekening gebrachte revisierente in dit geval worden aangemerkt als ‘daarenboven geleden schade’ in zo-even bedoelde zin.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00528

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 juli 2019, nummer SGR 19/1188, betreffende na te vermelden beschikking.

Procesverloop

1.1.

Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 37.465 aan revisierente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is door de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de beschikking revisierente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.278 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft ervan afgezien zijn zienswijze omtrent het voorwaardelijk incidenteel ingestelde hoger beroep schriftelijk naar voren te brengen. Van de zijde van belanghebbende is op 15 juni 2020 een nader stuk (pleitnota) ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 juni 2020, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 1989 een lijfrenteverzekering afgesloten bij De Amersfoortse Verzekeringen (De Amersfoortse). De ingangsdatum van de lijfrenteverzekering was [datum 1] 1989, de einddatum [datum 2] 2015. Op [datum 3] 2001 heeft een aanpassing van de poliswaarden van de lijfrenteverzekering plaatsgevonden in verband met de wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001. Daarbij is de jaarlijks verschuldigde premie van

€ 16.863 (bij de afsluiting van de polis vastgesteld voor de periode [datum 1] 1989 tot en met [datum 2] 2015) niet gewijzigd. De premies voor de lijfrenteverzekering zijn zowel vóór als na 1 januari 2001 jaarlijks in aftrek gebracht in belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

2.2.

In een brief van De Amersfoortse, gedagtekend oktober 2000, met als onderwerp “Belangrijk! Veranderde wetgeving voor lijfrenteverzekeringen” is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Wat gebeurt er met de tot 1 januari 2001 opgebouwde waarde:

Op het tot 1 januari opgebouwde deel van de verzekering blijft in de uitkeringsfase de oude fiscale wetgeving van kracht.

(…)”

2.3.

Tot de gedingstukken behoort de per [datum 3] 2001 gewijzigde polis in verband met de aanpassing aan het Belastingplan 2001. Hierin is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

Indien de premie(s) voor een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking word(t)(en) genomen, waarvoor De Amersfoortse, voor belasting die door de verzekeringnemer of de gerechtigde(n) of de begunstigde(n) is/zijn verschuldigd alsmede voor de revisierente, aansprakelijk kan worden gesteld, behoudt De Amersfoortse zich het recht voor: (…)

(…)

Als omzettingsdatum geldt de ondertekeningsdatum van dit vervolgblad dan wel de eerste premievervaldatum in 2001 zo deze laatstgenoemde datum is gelegen voor de ondertekeningsdatum.

(…)”

2.4.

In een tot de gedingstukken behorende brief, gedagtekend 16 juli 2001, van De Amersfoortse aan belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:

“Wij hebben uw verzekering aangepast aan de nieuwe fiscale regels. Hierdoor wordt de mogelijkheid van lijfrentepremie-aftrek op uw inkomen behouden. Daarnaast blijft de tot 2001 opgebouwde waarde onder de oude, gunstige, fiscale regeling vallen.”

2.5.

Per brief van 24 september 2015 heeft De Amersfoortse belanghebbende geïnformeerd over de naderende einddatum van de lijfrenteverzekering. In de brief zijn de mogelijkheden met het beschikbaar komende kapitaal uit de verzekering ad € 355.394 geschetst, waarbij belanghebbende is gevraagd bij het maken van de keuze uit deze mogelijkheden contact op te nemen met zijn verzekeringsadviseur. Een van de genoemde mogelijkheden was het bedrag te laten uitkeren (voortijdige afkoop).

2.6.

Ter zake van het overwegen van een voortijdige afkoop van de lijfrenteverzekering heeft belanghebbende vervolgens informatie ingewonnen bij een tussenpersoon en informatie ingewonnen op de website van de Belastingdienst.

2.7.

Tot de gedingstukken behoort een print van een e-mailwisseling tussen belanghebbende en zijn tussenpersoon betreffende de uitbetaling van de levensverzekering. Deze print bevat onder meer het volgende:

“Van: [X] (…)

Verzonden: dinsdag 6 oktober 2015 22:35

Aan: (…)

Onderwerp: FW: uitbetaling levensverzekering [nummer]

Geachte (…),

Onderstaande mail stuur ik door na u, omdat AMF mij adviseert contact met u op te nemen.

Ik wil graag dat het bedrag op 1 december a.s. wordt uitgekeerd op mijn prive-rekening. Klopt het dat daar u of AMF al de belasting inhoudt?”

en

“Van: Leven Particulier (…)

Verzonden: woensdag 7 oktober 2015 9:38

Aan: ' [X] '

Onderwerp: RE: uitbetaling levensverzekering [nummer]

(…)”

Geachte heer [X] ,

Uw polis is een oud regiem lijfrente verzekering. Dit betekent dat het mogelijk is om de uitkering in een bedrag uit te laten betalen zoals u vraagt.

Op de uitkering zal door De Amersfoortse direct progressief belasting worden ingehouden.

Als u de verzekering wenst uit te laten keren dan verzoeken wij u de bijgesloten uitbetalingsopdracht in te vullen en te ondertekenen. Graag op het formulier handmatig aangeven dat u akkoord gaat met de fiscale consequentie van inhouding belasting door De Amersfoortse.

Tevens ontvangt De Amersfoortse nog graag de originele polis en een kopie van een geldig legitimatiebewijs.

Heeft u nog verdere vragen over de afwikkeling van de expiratie dan kunt u hierover altijd contact opnemen met onze afdeling expiraties.

(…)”

2.8.

Tot de gedingstukken behoort een print van de informatie die belanghebbende destijds op de website van de Belastingdienst heeft aangetroffen. In deze informatie is - voor zover thans van belang - onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

In de volgende situaties hebt u achteraf gezien te weinig belasting betaald en moet u revisierente betalen:

• U hebt uw lijfrenteverzekering afgekocht

• U hebt het tegoed op uw lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht in 1 keer opgenomen.

• Uw lijfrente voldeed niet meer aan de fiscale voorwaarden.

(….)

Let op!

Soms hoeft u geen revisierente te betalen.

(…)

Geen revisierente betalen

U hoeft geen revisierente te betalen als u aan de volgende 2 voorwaarden voldoet

• U laat de volledige waarde van een lijfrenteverzekering of een lijfrentespaarrekening in 1 keer uitbetalen en die waarde is € 4.242 of minder. Tel de waarde mee van alle

lijfrenten bij dezelfde instelling waarvan u nog geen uitkering hebt gehad.

• Er zijn eerder geen termijnen van deze lijfrenteverzekering uitgekeerd of tegoeden van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht gedeblokkeerd.

U betaalt ook geen revisierente als u:

• de lijfrenteverzekering hebt afgesloten voor 16 oktober 1990

• de lijfrenteverzekering hebt afgesloten na 15 oktober 1990 en u na 1991 geen premies meer hebt betaald voor deze verzekering.”

2.9.

Belanghebbende heeft vóór de einddatum van de lijfrenteverzekering de lijfrenteverzekering afgekocht. In verband daarmee heeft De Amersfoortse in 2015 aan belanghebbende een bedrag van € 168.067 en een bedrag van € 187.327 uitbetaald. Op beide bedragen is loonheffing ingehouden. Beide bedragen zijn door belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 als inkomsten uit vroegere arbeid opgenomen.

2.10.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur ter zake van de afkoop van de lijfrenteverzekering bij beschikking een bedrag van € 37.465 (20% van € 187.327) aan revisierente in rekening gebracht.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft - voor zover te dezen van belang - als volgt beslist:

“7. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in zijn primaire stelling dat de gehele lijfrente onder het oude regime valt. De zogenoemde eerbiedigende werking voor pre-Brede Herwaarderingslijfrenten geldt alleen voor het deel van de aanspraak dat is opgebouwd uit premies betaald vóór 1 januari 2001. De rechtbank vindt hiervoor steun in het besluit van 13 juni 2012 (nr. BLKB2012/283M, Stcrt. 2012, 12493) waarin, voor zover hier van belang, wordt opgemerkt:

“5.1.3 Pré-Brede Herwaarderinglijfrenten

De vormgeving van Pré-Brede Herwaarderinglijfrenten wijkt sterk af van de vormgeving van lijfrenten van het regime van de Wet IB 2001. Voor aftrek van premies van Pré-Brede Herwaarderinglijfrenten moet de polis op het tijdstip van premiebetaling volledig zijn aangepast aan het regime van de Wet IB 2001.

(…)

5.2

Omzetting in lijfrente IB 2001

Er is geen sprake van afkoop in fiscale zin als een lijfrente gesloten vóór 1 januari 2001 wordt omgezet in een lijfrente die voldoet aan de voorwaarden voor premieaftrek van de Wet IB 2001. Na de omzetting vormt de naar het nieuwe recht vormgegeven aanspraak de voortzetting van de omgezette aanspraak. Dit geldt ook als de bedoelde aanspraak gedeeltelijk wordt omgezet in een lijfrente die voldoet aan de voorwaarden voor premieaftrek.

Deze omzetting heeft geen gevolgen voor het gedeelte van de lijfrenteverzekering, dat voortvloeit uit premiebetalingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2001. Als het gaat om een premiebetaling zoals omschreven in Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Invoeringswet, blijven voor de bepaling van het inkomen uit een dergelijke lijfrenteverzekering altijd de bepalingen van de Wet IB 1964 van toepassing (eerbiedigende werking).

Dit geldt ook voor een Pré-Brede Herwaarderinglijfrente die wordt aangepast aan de voorwaarden voor premieaftrek van het regime IB 2001.”

Uit de zin “Deze omzetting heeft geen gevolgen voor het gedeelte van de lijfrenteverzekering, dat voortvloeit uit premiebetalingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2001”, volgt dat er na de omzetting van de polis twee fiscale regimes op de verzekering van toepassing zijn. Op het deel van de aanspraak dat is opgebouwd uit premies die zijn voldaan tot en met 31 december 2000 zijn de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing. Op het deel van de aanspraak dat is opgebouwd uit premies die zijn voldaan na omzetting van de polis zijn de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) van toepassing zodat [de Inspecteur] over dat gedeelte van de afkoopsom in beginsel terecht revisierente in rekening heeft gebracht.

8. [Belanghebbende] heeft voorts een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op de website van de Belastingdienst het volgende is vermeld:

“U betaalt ook geen revisierente als u:

 de lijfrenteverzekering hebt afgesloten voor 16 oktober 1990

 de lijfrenteverzekering hebt afgesloten na 15 oktober 1990 en u na 1991 geen premies meer hebt betaald voor deze verzekering.”

9. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat hij er op basis van deze informatie van mocht uitgaan dat hij bij afkoop van de lijfrenteverzekering geen revisierente verschuldigd zou zijn en dat hij op grond daarvan heeft besloten om tot afkoop over te gaan.

10. Ingevolge vaste jurisprudentie kan een algemene inlichting van de Belastingdienst slechts dan leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel indien de belastingplichtige de onjuistheid van de inlichting niet had behoeven te beseffen en de belastingplichtige tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (het zogenoemde “dispositievereiste”).

11. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor onder 8 vermelde tekst op de website van de Belastingdienst helder en niet voor meerdere uitleg vatbaar. [Belanghebbende] heeft de lijfrenteverzekering afgesloten vóór 16 oktober 1990 en volgens de inlichting op de website is er dan geen revisierente verschuldigd. Er wordt geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van lijfrenteverzekeringen die zijn aangepast aan de voorwaarden voor premieaftrek onder de Wet IB 2001. [Belanghebbende] hoefde zich dan ook redelijkerwijs niet te realiseren dat voor een deel van de aanspraak een ander regime gold waardoor er over het met dat deel van de aanspraak corresponderende deel van de uitkering uiteindelijk wel revisierente verschuldigd zou zijn. Voorts heeft [belanghebbende] onweersproken gesteld dat hij uitgaande van de inlichting op de website heeft besloten tot afkoop over te gaan. Nu [belanghebbende] hierdoor revisierente verschuldigd is, is er tevens voldaan aan het dispositievereiste. Anders dan [de Inspecteur] stelt, maakt revisierente geen deel uit van de wettelijk verschuldigde belasting. Revisierente is immers een vergoeding voor het door de Staat geleden rentenadeel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom. De beschikking revisierente kan niet in stand blijven.

12. Gelet op wat hiervoor onder 11 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.

13. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).”

Omschrijving geschil , standpunten en conclusies van partijen

4.1.

Het geschil betreft uitsluitend de beschikking revisierente (de beschikking).

4.2.

In het door de Inspecteur ingestelde principaal hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de beschikking terecht is genomen omdat bij belanghebbende niet het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat hem ter zake van de afkoop van de bij de Amersfoortse afgesloten lijfrenteverzekering geen revisierente in rekening zou worden gebracht. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende daarentegen ontkennend.

4.3.1.

In het door belanghebbende ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de beschikking dient te worden vernietigd omdat de zogenoemde eerbiedigende werking voor pre-Brede-Herwaarderingslijfrenten er (ook) aan in de weg staat dat ter zake van de afkoop van het deel van de aanspraak dat is opgebouwd uit premies die zijn voldaan na de aanpassing van de polis aan de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) revisierente in rekening wordt gebracht. Belanghebbende beantwoord deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.

4.3.2.

Voor de nadere uitwerking van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4.4.1.

Het principaal hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

4.4.2.

Belanghebbende concludeert in het principaal hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.5.1.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met verbetering van de gronden, en tot vergoeding van de gemaakte proceskosten in hoger beroep en het

griffierecht.

4.5.2.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep.

Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep

Proceskosten

Beslissing